De toespraak van Abraham Kuyper uit 1913 over sport en lichaamsbeweging staat helemaal online
In de Maand van het digitaal erfgoed besteedt Sportgeschiedenis aandacht aan de mooiste digitale collecties van sporthistorisch erfgoed. In 1913 sprak Abraham Kuyper over zijn eigen sportverleden – hier.
Abraham Kuyper (midden), met twee van zijn zonen in de Dolomieten eind negentiende eeuw. Foto via de Beeldbank Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit (UBVU)
In het Sportcentrum VU presenteer ik vandaag mijn boek Een bijzondere beweging, 125 jaar studentensport op de Vrije Universiteit. Hiervoor heb ik veel gebruik gemaakt van online-bronnen, zoals een heel bijzondere toespraak van Abraham Kuyper in 1913 voor de Bond van Gereformeerde Jongelingsvereenigingen.
De gedachte dat er binnen gereformeerde kringen lange tijd geen enkele belangstelling voor sport was, is hardnekkig. Dat geldt ook voor de sporters van Vrije Universiteit zelf. ‘Bewegingsonderwijs, lichamelijke oefening, sport?,’ schreef roeivereniging Okeanos bijvoorbeeld in het jubileumboek uit 2007. ‘Het waren ongebruikelijke woorden in de context van de Vrije Universiteit in de jaren na de Tweede Wereldoorlog. In gereformeerde VU-kringen gold sportbeoefening als vloeken in de kerk.’
Dat is niet correct, want aan de VU ontstonden al heel vroeg interessante en vooral eigen ideeën over sport en lichamelijke opvoeding. Deze teksten staan in zijn geheel online en zijn hele interessante bronnen.
Abraham Kuyper
Zo was Abraham Kuyper al vanaf zijn jeugd een fanatiek beoefenaar was van gymnastiek, schermen en zwemmen. “Heel mijn lange leven heb ik den plicht van flinke lichaamsbeweging verstaan,” zei hij zelf hierover in 1913 tijdens een feestrede bij de Bond van Gereformeerde Jonglingsvereenigingen.
Op hogere leeftijd maakte hij als fanatiek alpinist jaarlijkse tochten in Zwitserland, Tirol, de Pyreneeën, Noorwegen en de Verenigde Staten. Hij blikte er trots op terug bij de gereformeerde jongeren: “In de beste jaren van mijn mannelijke kracht beklom ik telken jare wekenlang hooge bergtoppen, soms met marschen van over de tien en twaalf uur per dag.”
Johan Snel schreef er in 2020 al uitgebreid over in zijn biografie over Kuyper, waaruit blijkt dat deze sportieve inspanningen ook een spiritueel karakter hadden. ‘In het hooggebergte stuitte je letterlijk, fysiek, op de grenzen van de menselijke ervaring. Maar juist zo, door onze beperking heen, ving je een glimp op van Gods werkelijkheid.’
Deze sporttheologische invalshoek besprak Kuyper ook in zijn feestrede, waarin hij zijn gehoor erop wees dat een christen de plicht heeft om verantwoord met zijn lichaam op te gaan: “Physieke kracht is der jongelingen sieraad in ’t gemeen, maar bij jongelieden van Gereformeerden huize ontplooit zich die grondkracht van ’t wezen straks vol bewust in dit andere drietal, in geloofskracht, in zedelijke kracht, en in kracht voor uw levenstaak.”
Sport en lichaamsbeweging stonden daarmee niet op zichzelf, maar waren onderdeel van de totale ontwikkeling van de mens. “De Romeinen hadden ook een spreekwoord dat hier te pas komt,” zei Kuyper. “Ze roemden op een sana mens in corpore sano; wat zeggen wil: een flinke kop zit alleen op een flink, gezond lichaam.”
Popke Stegenga
En dan was er nog predikant Popke Stegenga, die, zo meldt het Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme, zich in 1915 had aangesloten bij de Lutherse Kerk ‘vanwege een geestelijk meer liberaal klimaat en een ruimere armslag in het gemeentewerk’. Tien jaar later werd hij bij de Academie voor Lichamelijke Opvoeding in Amsterdam aangesteld als docent wijsbegeerte en pedagogiek, speciaal voor de protestants-christelijke pedagogische richting. Deze instelling was toen gevestigd in het Physiologisch Laboratorium van de Vrije Universiteit aan het Valeriusplein.
In 1923 publiceerde diezelfde Stegenga het boek Sport en Vroomheid, dat voor een deel weer aansloot bij Kuyper. Ook dit bijzondere werk staat in zijn geheel online – hier.
Zoals het hoorde, waarschuwde Stegenga eerst tegen de ergste vormen van sportverdwazing, ‘de groote massa derzulken, die in de sport alles vinden wat hun interesseert, wier gesprekken over niets anders gaan, wier gedachten bij niets anders zijn, wier eerste en laatste vraag is naar het sportnieuws.’ Tegelijk riep hij de geloofsgemeenschap op om zélf tot sportbeoefening over te gaan. ‘Waar de vroomheid werkelijk gezond is, leven, dat zich blij tot God verheft en van Hem alles verwacht, kan zij voor de periode der jeugd vooral de sport in zich opnemen als een verheffend en veredelend middel om het uitwendige leven te vormen en te sterken.’
Hij ging daarbij zelfs zo ver dat hij instemde met sportbeoefening op zondag, ‘als ’t maar werkelijk ontspanning, verfrissching des lichaams meebrengt’. Dat alles wel met mate: ‘Als men den Zondag maar niet maakt tot een jakkerdag.’ Ondanks die nuancering ging die laatste oproep veel te ver voor de recensent van De Heraut, het blad van de Kuyperiaanse beweging: ‘Wat over sport op Zondag gezegd wordt, acht ik zeer bedenkelijk.’
Het leverde een zeer interessante discussie op over de christelijke ideeën over sport, een nog grotendeels onbeschreven hoofdstuk uit de sportgeschiedenis en daarmee een prachtig nieuw onderzoeksgebied.