Uit de schaduw van het Rijksmuseum
Het Museumplein in Amsterdam was de eerste grote ontmoetingsplaats voor de Nederlandse sport. Nog voor de opening van het Rijksmuseum in juli 1885 waren hier al wedstrijden, vooral dankzij de inspanningen van een Amsterdamse baron. In het boek Allen zijn welkom beschrijf ik de opkomst van de sport in Amsterdam van 1885 tot de Tweede Wereldoorlog.

Gerbrand baron De Salis werd in 1851 in het Zwitserse Bern geboren. Via een nichtje van burgemeester Ten Tex kwam hij naar Amsterdam, waar hij in 1878 een statig huis aan de Stadhouderskade betrok. Vanuit zijn raam kon hij zo volgen hoe het Rijksmuseum werd gebouwd.
De baron was via zijn familie bekend geraakt met de jonge sportbeweging, omdat zijn oudste broer had gestudeerd op de elitekostschool Noorthey in Voorschoten, het eerste instituut van ons land met lichaamsbeweging in de opleiding. Baron de Salis hield niet alleen van sport, maar was ook zakenman die zelfs een eigen schaats had ontwikkeld die korte tijd populair was onder wedstrijdrijders – totdat de hoge Noren op de markt kwamen.
Dit zakelijke instinct voerde De Salis begin 1885 naar het Amsterdamse gemeentebestuur voor onderhandelingen over de exploitatie van een groot terrein. Dagblad De Standaard wist op 4 maart 1885 dat ‘de terreinen achter het Rijksmuseum alhier de aandacht hebben getrokken van eenige liefhebbers van harddraverijen.’
Vier weken later was het geregeld: ‘Burg. en Weths. van Amsterdam hebben den Raad aldaar voorgesteld om hen te machtigen, bij voorkomende gelegenheden vergunning te geven, om op de terreinen achter het Rijksmuseum harddraverijen, wedrennen, spelen enz. te doen houden.’ Tevens werd vastgelegd dat er een bouwverbod op het terrein kwam zodat er voorlopig meer van dit soort gelegenheden georganiseerd konden worden.
Er was één voorwaarde: op zondag mocht er niets gebeuren. ‘In dit opzicht moeten, dunkt ons, de gevoelens geëerbiedigd worden der duizenden in onze stad, die door zulk eene rustverstoring van den geheelen Zondag diep gegriefd zouden worden.’
Baron de Salis had zo nog vóór de officiële opening van het Rijksmuseum de exploitatierechten van het terrein verworven. Dat hij aangetrouwde familie was van de burgemeester zal het een stuk makkelijker hebben gemaakt. Hoe dan ook, dit gemeentebesluit was van groot belang voor de nog piepjonge Nederlandse sportwereld, omdat het terrein achter het Rijksmuseum hiermee de eerste ruimte werd voor openbare wedstrijden, de eerste grote ontmoetingsplaats voor de sport.

Het Algemeen Handelsblad was erg tevreden over de inspanningen van De Salis, bleek op 31 maart 1885, daags nadat het stadsbestuur zijn goedkeuring had verleend. ‘Met veel genoegen hebben we de voordracht van B. en W. gelezen, om de terreinen achter het Rijksmuseum voorloopig niet te bebouwen.’ Daardoor werd het mogelijk om er ‘lichaamsterkende spelen in de open lucht’ te houden, manifestaties voor sport en lichamelijke opvoeding.
‘We hebben reeds vaak er op gewezen,’ vervolgde het Handelsblad zijn commentaar, ‘dat Amsterdam zulk een gelegenheid noodig heeft. Het is goed gelegen voor de spelen in de open lucht, welke bij ons burgerrecht moeten verkrijgen, zoo we frissche krachtige mannen willen kweeken.’
Helaas stierf baron de Salis op 14 januari 1890, slechts 39 jaar oud. ‘Het slachtoffer van een al te druk leven,’ volgens het Bataviaasch Handelsblad. Deze dood was een zwaar verlies voor de Nederlandse sportbeweging, schreef sportpionier Pim Mulier in 1893: ‘Er werd niet gesproken aan zijn graf, doch behalve zijne vele vrienden, stond daar menig hardrijder, die de tranen langs de koude wangen liepen, toen ze dien man daar zagen begraven, die hen als het ware met zijn vuur bezield had, die hen had geleerd, dat willen en kunnen dikwijls één zijn.’
Terechte woorden, want baron de Salis had de Nederlandse sport letterlijk één gemaakt door voor haar de eerste grote ontmoetingsplaats te bouwen, op het terrein achter het Rijksmuseum.
