De term ‘voetbalbobo’ is niet door Ruud Gullit verzonnen
Was Ruud Gullit in 1988 de eerste die sprak over voetbalbobo’s? Of had iemand die term eerder ook al eens verzonnen?
Tijdens het EK voetbal van 1988 beklaagde Ruud Gullit zich over voetbalbestuurders, die zichzelf wel heel erg op de voorgrond plaatsten na het behaalde sportieve succes. Het was op 26 juni 1988 dat de voetballer hiervoor het woord bobo gebruikte, een afkorting voor bondsbonzen. Hiermee was de Nederlandse taal een begrip rijker, alhoewel Gullit zeker niet de eerste was die dit wat onaardige begrip gebruikte.
Het begrip bondsbonzen – ook onaardig bedoeld – bestond namelijk al heel lang in 1988. Nota bene Het Nationale Dagblad, de krant van de NSB, kwam op 17 april 1940 hiermee als eerste. Het ging dan niet over voetbal, maar over de vakbonden, die door het dagblad als vakbondsbonzen werden weggezet.
De eerste keer dat het begrip wél op de sport wel losgelaten, was in de rubriek Sportkiekjes van Zamora in Het Vrije Volk. Dat was op 9 juni 1948: ‘Ik weet toch ook niet precies hoe het allemaal gaat met die kaarten tussen bondsbonzen, bondsbonsvrienden en bondsbonskennissen en de vrienden en kennissen van de bondsbonsvrienden en bondsbonskennissen.’ In de jaren erna keerde dit begrip enkele malen terug in deze rubriek en ook andere kranten gebruikten het af en toe.
Nooit gedacht dat u nog eens op gecoiffeerde wijze zou worden opgenomen in de modieuze vaart der voetbalbobo’s.
Joop Niezen
De antiautoritaire tendens in onze maatschappij van eind jaren 60 zorgde voor de doorbraak van bondsbonzen, want begin jaren 70 dook dit begrip steeds vaker op in artikelen. De afkorting tot bobo is volgens Joop Niezen door hem geïntroduceerd in de jaren 70 in Voetbal International, maar dat schreef hij in 2002. De originele bron kennen we alleen niet.
Op 10 november 1983 schreef Menno Hoexum in Het Nieuwsblad van het Noorden de column ‘Bobo’s’. Dat is wél de oudste originele bron die we kunnen herleiden – vijf jaar voordat Gullit dit woord gebruikte. ‘En ze waren er weer allemaal op afgekomen, de bondsbonzen. Herkenbaar aan blauw dan wel grijs kolbert, KNVB-vignet op de linkerborstzak en de stropdas met Nederlandse Leeuw om. Het aantal bobo’s dat zich dinsdagavond in het restaurant van het Martinihalcentrum te goed deed aan de voortreffelijke koude salades, overtrof zelfs de spelersgroep.’
Zo komen we steeds dichter bij het woord voetbalbobo, via bondsbonzen en bobo. Dick Heuvelman deed dat als eerste – in ieder geval aantoonbaar – op 11 mei 1987 in Het Nieuwsblad van het Noorden. Hij schreef toen een open brief aan Renze de Vries, voorzitter van de Stichting Betaald Voetbal FC Groningen. ‘Geachte heer De Vries, wat kan het leven toch verrassend zijn! Kijk ik afgelopen week routinematig naar de regulaire woensdagavonduitzending van Studio Sport en wat zie ik? U, beste voorzitter, met een geheel nieuwe haarcoup. Ik zal u eerlijk zeggen dat ik een minzame glimlach niet kon onderdrukken, toen ik u daar zo zag zitten. Nooit gedacht dat u nog eens op gecoiffeerde wijze zou worden opgenomen in de modieuze vaart der voetbalbobo’s (bondsbonzen).’
Heuvelman is dus de eerste die sprak van voetbalbobo’s, nog voor Gullit. Dat neemt niet weg dat Gullit het woord bekend heeft gemaakt bij het grote publiek en dat het dankzij hem in het Nederlandse vocabulaire is gekomen. Vóór het EK van 1988 moest je tenslotte nog uitleggen wat bobo betekende, maar erna niet meer – dankzij Gullit.