Wanneer werden voor de eerste keer ‘big data’ gebruikt in de sport?
Het verzamelen van data in de sport wordt steeds belangrijker vanwege de toenemende digitale mogelijkheden. Dat neemt echter niet weg dat er al vóór de digitale revolutie aan data science werd gedaan, maar die onderzoeken zijn in onze tijd vergeten. Jammer, want voor de huidige onderzoekers is dit een goudmijn vol historische informatie.
Een van die moderne onderzoeksmethoden in de data science is het maken van een heatmap, waarmee het gedrag van voetballers tijdens een wedstrijd wordt gevisualiseerd. De oudste melding van zo’n onderzoek is al uit 1930! Het Franse tijdschrift L’Auto analyseerde toen een voetbalwedstrijd tussen Stade Français en Bohemians uit Praag.
De bewegingen van de Franse midvoor Lafarge werden vastgelegd op een plattegrond van het speelterrein, net als het aantal afgelegde meters. Zo werd pijnlijk duidelijk dat deze speler zich amper met de wedstrijd had bemoeid. Hij had amper de middencirkel verlaten en legde daarom slechts 2500 meter af, waarvan 1570 in de eerste helft en 930 in de tweede. Helaas is deze originele heatmap uit 1930 nog niet teruggevonden, want dan zou het kunnen dienen als het historische relikwie van de huidige data science.
Big data 0.0
Wat wél bewaard is gebleven, is het fascinerende rapport De Amsterdamse Sportbevolking uit 1952, geschreven door de wetenschappers C.H.E. Schönlank en G. Van Schelt. Hierin werden de sociale gegevens gebundeld van 70.000 Amsterdamse sporters, verdeeld over 31 verschillende sporten – voor zover bekend het eerste grote sociale onderzoek in de Nederlandse sport.
Het zijn big data uit de tijd dat dit begrip nog niet bestond, zónder gebruik van digitale hulpmiddelen. De gegevens van de tienduizenden sporters waren namelijk met de hand ingevuld op een vragenlijst, die daarna weer met de hand werden verwerkt. Het ging dan niet alleen over de beoefende sport, maar ook over de sociale positie van de sporter, zoals zijn woonsituatie en het jaarinkomen van het betreffende huishouden. Daarmee werd zowel de sociale als geografische spreiding van de Amsterdamse sport in beeld gebracht, verdeeld over de negentig toenmalige wijken van de stad.
In het rapport werd alles gebundeld tot een enorme verzameling statistieken, overzichten en kaarten. Voetbal en korfbal werden in 1952 vooral beoefend in uitgesproken arbeiderswijken, met name in Amsterdam-Noord. Kegelen was populair bij kleine zelfstandigen; tennis en hockey bij de topfunctionarissen die ook toen in Zuid woonden.
In 1962 werd dit onderzoek herhaald, waarbij zelfs werd vastgelegd waar de 29.145 leden woonden van de 191 Amsterdamse voetbalclubs, ook die van Ajax. Hetzelfde gebeurde bij alle verenigingen in het handbal, hockey, korfbal, atletiek, honkbal en tennis, waarmee we bijna tot op straatniveau kunnen herleiden waar al die sporters van 1962 woonden, bij welke club ze speelden en of dat een volksclub was of juist een elitaire vereniging.
De hulpmiddelen waren misschien 0.0, maar de uitkomsten zijn ook in onze tijd te belangrijk om in het archief te laten liggen. Niet alleen als historisch relikwie, maar vooral als een unieke bron.
In samenwerking met Sport Knowhow XL