Algemene tennisgeschiedenis
Tennis werd in waarschijnlijk rond 1885 in Nederland geïntroduceerd. In 1885 wordt melding gemaakt van de Anglo-Dutch Lawn Tennisclub in Rotterdam, die over drie speelvelden beschikte.1 Dit is waarschijnlijk één van de eerste tennisclubs van ons land en afgaande op de naam (mede) door Engelsen opgericht. Ook de Haarlemsche Lawn Tennis Club zou in 1885 opgericht zijn.2
In augustus 1886 verbaasde de Nederlandsche Sport zich erover dat tennis nog zo weinig bekend was in Nederland: “Het is eene uitspanning, die het aangename aan het gezonde paart, en waaraan door dames en heeren, jong en oud, deelgenomen kan worden.” Het blad vermeldde in november 1886 dat “bij het intreden van het winterseizoen … de Amsterdamsche Tennis Clubs hunne oefeningen in het Paleis voor Volksvlijt hervatten, hetgeen voorzeker een teeken is dat het Lawn Tennis ook hier te lande, en voornamelijk in Amsterdam, het burgerrecht begint te verkrijgen en zeker eene schoone toekomst te gemoet gaat.” 3
Het aantal tennisclubs nam in de volgende jaren langzaamaan toe: in 1893 waren er (minstens) acht tennisclubs in Haarlem, in 1894 vier in Leiden, in 1895 negen in Rotterdam en in 1897 worden er drie clubs genoemd in de stad Groningen.4 Vanaf februari 1896 verschenen er pleidooien in de sportbladen voor de oprichting van een landelijke tennisbond.5 In maart 1896 liet B.J. Zuijderhoff in De Athleet dit vergezeld gaan met de volgende oproep: “Op dus Tennis-liefhebbers, niet langer getreuzeld, maar samengewerkt voor een goed doel. Gij moogt niet langer vreemd voor elkaar blijven. Naar stand of rang behoort niet gezien. Wanneer men met elkaar in een bond verkeert, dan verkeert men nog niet met elkaar in dezelfde vereeniging.”6
De Rotterdamse tennisclub Devonia schreef andere clubs aan om een bond op te zetten, maar dit initiatief leidde tot niets, waarschijnlijk doordat de club in maart 1897 werd ontbonden na het verlies van haar accommodatie.7
Op 28 april 1899 kwamen de heren jhr. W.P. Teding van Berkhout, C.J. Keurenaer, L. van Hemert, K.W.A. Beukema, mr. G.F.A. Mullemeister, L.J.A. Trip, W.G. de Knokke van der Meulen, F. de Ranitz en C. Ridder van Rappard bijeen in Den Haag. Zij stelden een circulaire op om te komen tot de oprichting van een landelijke tennisbond, waarvoor op zaterdag 3 juni 1899 “eene algemeene vergadering van belangstellenden” zou worden belegd boven het Poolsche Koffiehuis in de Kalverstraat te Amsterdam. Deze vergadering werd echter twee dagen uitgesteld.8
Op maandag 5 juni 1899 werd de Nederlandsche Lawn Tennis Bond (verder: N.L.T.B.) opgericht in het Poolsche Koffiehuis te Amsterdam.9 De vergadering besloot dat enkel fysieke personen lid konden worden, die f 1,00 gulden contributie moesten betalen en 25 cent voor een exemplaar van de statuten en het huishoudelijk reglement van de Bond. 10 De tennisverenigingen konden als donateurs toetreden, maar dit veranderde eind 1907. De algemene vergadering in Leiden bepaalde toen dat de bond een federatie van tennisverenigingen zou worden, want het was logisch dat “waar langzamerhand plaatselijke bonden of clubs ontstaan zijn, en het dus billijk was deze medezeggenschap te geven […], en, zoo er genoeg tennisvereenigingen zijn, die, door de goedkeuring hunner statuten bij Kon. Besluit voorzien van rechtspersoonlijkheid, als lid van den Bond wenschen toe te treden, alleen deze als lid te beschouwen; als begunstigers kunnen dan de tegenwoordige leden optreden.”11
Tijdens de Eerste Wereldoorlog nam het aantal aangesloten clubs bij de N.L.T.B. sterk toe. Dit kwam doordat de Bond de distributie van tennisballen uit Engeland in handen had, waardoor particulieren met een tennisbaan clubs gingen vormen om ook aan ballen te kunnen komen. Tal van deze “mobilisatie-clubs” verdwenen echter weer in 1919 en volgende jaren.12
Het lijkt erop dat de meeste clubs niet groot waren, want zij hadden veelal slechts één team in de competitie. In april 1936 werd op de algemene ledenvergadering van de Bond dan ook een aanvulling op het huishoudelijk reglement goedgekeurd “bepalende dat vereenigingen, wier ledenaantal beneden tien is gedaald, van het bondslidmaat-schap vervallen kunnen worden verklaard. Hieraan lag de gedachte ten grondslag, dat clubs, die alleen op papier bestonden en waarin alle levensvatbaarheid was uitgebluscht, na inwinning van districts-advies, kunnen worden afgevoerd.”13
De N.L.T.B. ontving bij het veertigjarig bestaan in 1939 het predikaat “Koninklijk”.14 Op 3 maart 1945 raakte de Bond het grootste deel van het archief kwijt bij het bombardement van Den Haag.15
Organisatie
In 1923 werd een reorganisatie ingevoerd door de invoer van districten: Noord (Friesland, Groningen en Drenthe), Oost (Gelderland en Overijssel), Zuid (Limburg, Noord Brabant en Zeeland) en West (Noord- en Zuid-Holland en Utrecht).16 Deze indeling werd in 1929 vervangen door veertien nieuwe districten om de opbloei van de tennissport in de buitengewesten te bevorderen.17 De nieuwe districten waren: Friesland; Groningen; Drenthe; Overijssel; Gelderland; Utrecht (inclusief het Gooi, een deel van de Alblasserwaard en van de Betuwe, langs de spoorlijn Bommel-Culemborg); Noord-Holland (later: Noord-Holland Noord; alles boven het Noordzeekanaal); Haarlem (gebied tussen Oude Rijn en Noordzeekanaal; Amsterdam; Den Haag (inclusief Wassenaar, Voorburg en Delft en achterland tot de Utrechtse grens); Rotterdam (inclusief de Zuid-Hollandse eilanden en alles onder de lijn Hoek van Holland even boven Gouda naar Utrechtse grens); Zeeland; Noord-Brabant en Limburg.18 In 1930 gingen Leiden en Noordwijk over van het district Haarlem naar Den Haag.19
Sommige districten kenden ook een onderverdeling in kringen.20
Competitie
Vanaf 1899 organiseerde de N.L.T.B. elk jaar een nationaal kampioenschap voor individuele spelers, steeds op andere accommodaties.21 In 1900 werd de eerste clubcompetitie gehouden, waaraan vier verenigingen deelnamen. Deze clubcompetitie kreeg eerst vanaf 1911 meer deelnemers uit meerdere delen van het land.22 Er werden in 1913 eerste klassen in het Westen en het Oosten ingesteld, waarbij de kampioenen van de eerste klassen om het landskampioenschap streden. De competitie werd steeds binnen een paar maanden afgewerkt om ruimte te houden voor landelijke en lokale individuele tennistoernooien.
Vanaf 1934 bestond er een landelijke hoofdklasse, waarbij de winnaar als landskampioen gold.23
Sommige plaatselijke bonden organiseerden ook wel clubcompetities, maar of dit op permanente jaarlijkse basis gebeurde is niet duidelijk.24
Officieel orgaan
De N.L.T.B. besloot bij de oprichting Nederlandsche Sport als officieel orgaan aan te nemen. Er werden weinig berichten in dit blad geplaatst en er waren ook weinig tennissers die het lazen; vandaar dat bondsberichten gepubliceerd werden in perscommuniqué’s aan de dagbladen.25
In 1908-1922 hield de Bond De Sportkroniek aan als officieel orgaan, maar besloot het contract toen niet meer te verlengen. In 1922-1924 was Lawn Tennis en Golf het officiële orgaan, dat vanaf 1925 enkel Lawn Tennis heette.26
De N.L.T.B. gaf vanaf 1914 regelmatig Jaarboekjes van den N.L.T.B. uit, waarin het jaarverslag en de eindstanden van de competitie waren opgenomen. Deze jaarboekjes vormen dan ook een belangrijke bron voor de ontwikkeling van de tennissport.
Noten:
Onderschriften illustraties:
- 1) Tijdens de Eerste Wereldoorlog viel de invoer van tennisballen vanuit Engeland weg, zodat naar alternatief materiaal moest worden gezocht. Hier wordt een proef gedaan met “onbekleede ballen, de Balwina’s van Vredensteinl”. Van links naar rechts mr. L. Nijpels, ir. Schiff, H. Hoyte Veder, Schiff Junior, F. des Tombe en C. Loos Junior. Bron:
- 2) Burgemeester Van Gerrevink slaat de eerste bal bij de opening van de banen van het Carla Tennispark in Oegstgeest. Bron: Sport in beeld/De revue der sporten 8 okt. 1934, p. 6.
- 3) Groepsfoto van de Haagsche Lawn Tennis Club Leimonias, circa 1903. Bron: Theo Bollerman, Gravel & Gras. Witte tenniskleding verplicht. Heden en verleden van de Tennisparken, de Clubs en de Mensen in Den Haag en Omstreken (Den Haag 2003), p. 79.