Het is de tachtigste sterfdag van Mr A. baron Schimmelpenninck van der Oye, voorzitter van het NOC
Op 3o april 1943 verloor het Nederlands Olympisch Comité zijn voorzitter mr A. baron Schimmelpenninck van der Oye. Het tijdschrift De Revue der Sporten plaatste een uitgebreide terugblik van H.A. Meerum Terwogt.
NOC-voorzitter baron Schimmelpenninck van der Oije, via de Collectie Gelderland
De avondbladen van Zaterdag brachten het treurige bericht, dat Mr A. baron Schimmelpenninck van der Oye, voorzitter van het Nederlandsch Olympisch Comité, den 30sten April op 63-jarigen leeftijd te Baarn is overleden.
De voorzitter van het N.O.C., de tweede die tot dezen belangrijken post in de Nederlandsche sportwereld geroepen werd, is niet meer. Het was den intimi van den overledene reeds maandenlang bekend, dat een ernstige, ongeneeslijke ziekte het kloeke lichaam en den vitalen geest bezig was te sloopen en nu, Vrijdag j.l, is de slag gevallen. De slag voor zijn gezin aan hetwelk wij in de eerste plaats denken; de weduwe en kinderen mogen uit deze kolommen een sober woord van troost aanvaarden.
Maar de slag is voor heel de Nederlandsche sportwereld van groote beteekenis, omdat Schimmelpenninck een figuur was geknipt voor zijn functie, een man met de natuurlijke gave om die positie — van belang voor de interne sportaangelegenheden, maar van nog meer belang wellicht in verband met de plaats van Nederland in de internationale sportwereld — op voortreffelijke wijze te bekleeden.
Sedert 6 April 1925 heeft hij dat gedaan. Op dien datum koos de algemeene vergadering van het N.O.C. hem tot opvolger van wijlen F. W. C. H. baron van Tuyll van Serooskerken, die op 13 Februari 1924 was overleden en die van de oprichting van het N.O.C., in 1912, zijn taak uitnemend had vervuld.
Overijld heeft de vergadering van het N.O.C. niet gehandeld. Meer dan een jaar heeft zij zich beraden en in dien tijd heeft de heer P. W. Scharroo het voorzitterschap ad-interim waargenomen.
Het bestuur van het N.O.C. vond terecht de opvolging van den heer van Tuyll van zoo veel belang, dat het een speciale commissie benoemde, om een candidaat voor het voorzitterschap aan te wijzen. Deze commissie bestond uit de heeren Jhr. Mr. G. C. U. van Doorn, A. B. van Holkema, Ir. J. W. Kips en thans wijlen G. J. Maris. Zij heeft haar delicate taak met angstvallige nauwgezetheid en subtiele plichtsbetrachting verricht. Zij begreep dat op dezen post een man moest komen met superieure talenten, met diplomatieke kwaliteiten, een man van gezag, een man van standing.
Schimmelpenninck was betrekkelijk een onbekende in de sportwereld. In 1880 was hij te Bussum geboren als zoon van den lateren president van de Eerste Kamer der Staten Generaal. Hij had de gymnasia bezocht in Den Haag en Amersfoort en had het geelzwarte hemd van H.V.V. gedragen in den Maliebaantijd als kleine jongen en later had hij het doel verdedigd van het Amersfoortsche Quick.
Uit Schimmelpenninck’s studententijd te Utrecht wist men dat hij tennis en hockey had beoefend en van Rossem — de man met wien Schimmelpenninck het meest zou moeten samenwerken — kende hem uit de schermwereld, de sport in welke de overledene het meest heeft uitgeblonken, want in 1910 behaalde hij te Arnhem het Nederlandsche kampioenschap op den degen en hij maakte omtrent dien tijd ook deel uit van de Nederlandsche équipe, die ons land bij de Internationale schermwedstrijden te Ostende vertegenwoordigde.
Toen bovengenoemde commissie Schimmelpenninck aanzocht voor het voorzitterschap was deze burgemeester van Doorn en Maarn en in die kwaliteit heeft hij, als ambtenaar van den Burgerlijken Stand, het huwelijk voltrokken van den gewezen Duitschen Keizer met Prinses Hermine.
De weinige bekendheid van Schimmelpenninck hadden we in 1925 juist noodig; want de Spelen van ’28 te Amsterdam waren in het zicht en in de sportwereld werd er hard ge- werkt; het was er woelig, er lagen haarden met smeulend vuur, er was wedijver tusschen verschillende sporten en tusschen verschillende leiders en daarom was een man vreemdeling, met oogen, die minzaam zouden dwingen, die het gezag van den onbekende zou kunnen uitoefenen juist datgene wat we noodig hadden.
Schimmelpenninck heeft de harten der sportmenschen stormenderhand veroverd, maar niet door te streven naar goedkoope populariteit. Hij heeft de sympathie gekregen door zijn rustig beleid, zijn koel beraad en door het adellijk gebaar van al zijn handelingen. Langzaam heeft hij terrein verkend, heeft hij zijn helpers gekozen, heeft hij zich ingewerkt in de materie en al weldra had hij het vertrouwen verworven van iedereen. Dit was noodig in verband met ’28.
Hoe kloek was zijn reactie niet na de teleurstellende beslissing van de Tweede Kamer, toen zij het subsidie voor de Spelen, door wijlen minister De Visser met zooveel élan en genegenheid bepleit, weigerde te voteeren. Schimmelpenninck was paraat en ook zonder het geweigerde subsidie zijn we er gekomen.
De schrijver dezer regelen heeft menigmaal van nabij Schimmelpenninck’s tact kunnen bewonderen. Hoe lastig waren soms enkele van die enthousiaste, maar zichzelf voorbij hollende maniakken op sportgebied, die het allemaal wel heel goed bedoelden, maar die, als men hen maar liet begaan, de zaak zouden doen dérailleeren.
Schimmelpenninck hield ze in de rails en hij wist hun arbeidskracht, gezuiverd van het „te veel”, nuttig aan te wenden ten bate van de zaak, die hij voorstond.
De Spelen van 1928 zijn gekomen en ze zijn een glorie voor ons land geworden, dankzij Schimmelpenninck’s activiteit, kennis van zaken en magistrale leiding, bij welke hij den steun ondervond van van Rossem en van de leden van het Comité ’28.
Los Angelos in ’32 was voor onze sportwereld van mindere beteekenis, omdat die Nederlandsche deelneming beperkter was, maar in Berlijn in 1936, toen ons land zoo uitstekend voor den dag kwam, heeft Schimmelpenninck zich meer van zijn beste zijde doen kennen en heeft hij vooral de reputatie van ons land door zijn representatie alle eer aangedaan.
Als leider van vergaderingen beschikte de overledene over dezelfde kwaliteiten als zijn onvolprezen voorganser. Ook Schimmelpenninck wist met een enkel woord een grooten mond te snoeren en de enthousiaste meneer, die een maidenspeech van drie kwartier dacht te houden op de vergadering van het N.O.C, zat vóór hij het zelf wist al weer rustig op de stoel, op welke Schimmelpenninck hem met een tactische opmerking had neergezet.
Behalve voorzitter van het N.O.C, was de overledene ook lid van het Comité Internationale Olympique, in welk milieu hij ook een zeer geziene figuur was.
Voorts dient nog gememoreerd zijn werkzaamheden voor het Algemeen College van Advies voor de Lichamelijke Opvoeding en voor het Verbond van Vereenigingen voor Veilig erkeer, van welk laatste instituut hij ook president was.
In voor ons land moeilijke tijden heeft Schimmelpenninck afscheid genomen van het leven, dat hij zoo lief had en waarin hij zooveel goeds tot stand heeft gebracht. Hij was, behalve alle hoedanigheden hierboven vermeld, een goed mensch met een warm hart, dat graag genegenheid schonk; en zijn vitale geest gaf dat vonkelende aan zijn scherpkijkend oog, gaf die warme klank aan zijn sonore stem, die ons bij zullen blijven langen tijd.
Het Nederlandsche Olympisch Comité heeft zijn tweeden grooten voorzitter verloren. Er is een leegte in de opperste leiding van de Nederlandsche sportwereld: er staat een stoel vrij, er is een plaats vacant, een voorzittershamer ligt onberoerd op het groene laken van de bestuurstafel van het N.O.C
Maar erger is: er is een braaf mensch van ons heengegaan, een edelman naar geboorte, een edelman ook in zijn levenswandel.
Mr. A.baron Schimmelpenninck van der Oye ruste in vrede!
MEERUM TERWOGT. Rotterdam, 2 Mei ’43.