Arie Klapwijk was als pionier van de studentensport ook de bedenker van de tv-actie Het Dorp
Op 27 november 1962 begon de tv-actie Open het Dorp van Mies Bouwman. Arie Klapwijk was de initiatiefnemer, tevens pionier in de studentensport. Als vanzelfsprekend komt hij voor in mijn boek Een bijzondere beweging, 125 jaar studentensport aan de Vrije Universiteit– hier kopen.
Arie Klapwijk en Mies Bouman bij de tv-actie Open het Dorp. Foto Eric Koch via het Nationaal Archief
Arie Klapwijk werd in 1962 een nationale beroemdheid als initiatiefnemer van Het Dorp bij Arnhem, een permanente woonvoorziening voor kinderen met een handicap, volkomen nieuw in Europa. Hij schreef dat jaar mediageschiedenis met de tv-actie Open Het Dorp, samen met Mies Bouwman. De Telegraaf was diep onder de indruk van zijn werk: ‘Een groot Nederlander daagt ons volk uit.’
Klapwijk heeft daarmee een belangrijke rol gespeeld voor de beginjaren van de Nederlandse gehandicaptensport. “Als arts voor revalidatie ben ik er heilig van overtuigd, dat sport voor gehandicapten en chronisch zieken een meervoudige betekenis heeft,” zei hij zelf in een terugblik in 1992. “Gehandicapten of chronisch zieken kunnen door sport hun gevoel van eigenwaarde terugvinden. Bewegen beloont.”
Vrije Universiteit
Klapwijk studeerde vanaf de Tweede Wereldoorlog aan de Vrije Universiteit, die in de laatste oorlogsjaren werd gesloten. Meteen na de heropening in 1945 vestigde professor Jacobus Oranje als scheidend rector magnificus de aandacht op het studentenleven. ‘Sprekende over de toekomst,’ aldus dagblad Trouw, ‘meende hij, dat kunst en sport een grootere plaats moeten hebben in het leven der studenten.’
In de jaren dertig was de studentensport nog het exclusieve domein van de studenten zelf, waarmee de universiteiten en de overheid zich niet bemoeiden. Tijdens de bezettingsjaren kwam hierin verandering, onder meer door een nationale onderzoekscommissie, onder leiding van professor Martinus Woerdeman van de Universiteit van Amsterdam. Die meende dat een goede organisatie van de lichamelijke opvoeding en sport aan de universiteiten en hogescholen noodzakelijk was. Deze conclusie werd breed gedeeld, schreef Roeland Geertzen in 1991 in zijn onderzoek naar de universitaire sport in Utrecht: ‘Het rapport Woerdeman kan als de blauwdruk van door de overheid ingerichte studentensport in Nederland beschouwd worden.’
Ook binnen de studentenwereld zelf kwam er een nieuwe visie op het belang van sport. Het verzetsblad De Geus Onder Studenten bijvoorbeeld vroeg zich in 1943 af hoe het naoorlogse universitaire leven eruit moest zien. ‘Vooral gedurende de eerst komende jaren zullen er nog genoeg problemen zijn, die ons allen tezamen aangaan. Zó lang zal het in ieder geval van belang zijn de gegroeide studentengemeenschap intact te houden. Misschien kan zij nog worden versterkt door gemeenschappelijke kampen, gemeenschappelijke sportwedstrijden en een interacademiaal studentenorgaan.’
Het blad had een aantal vragen voor zijn lezers, ‘die als uitgangspunt kunnen dienen voor een algemene bespreking’. Ook de toekomst van de studentensport werd aan de orde gesteld: ‘Moet de sport gestimuleerd worden en hoe? Moeten de oude studentenorganisaties behouden blijven? Wat zijn de mogelijkheden van een gemeenschappelijke studentenvereniging, societeit, sportvereniging, studentenblad?’
Civitasgedachte
Deze nieuwe ideeën weerspiegelden de groeiende behoefte aan samenwerking binnen de complete universitaire gemeenschap, de zogenaamde civitasgedachte. Het was een nationale tendens, zichtbaar op de VU en de universiteiten en hogescholen in Groningen, Tilburg en Utrecht. ‘Weg met de scheidsmuren,’ vatte sporthistoricus Nico van Horn deze nieuwe tendens samen. ‘Weg met hokjes, allen één voor de universiteit.’
Hoe is die civitasgedachte aan de VU eigenlijk ontstaan, vroeg het Vrije Universiteitsblad van april-mei 1948 zich af. ‘Och heel eenvoudig, heel natuurlijk’ schreef Henri Grosheide namens het College van Directeuren. ‘De eer komt aan de studenten toe.’
Hij bedoelde dan vooral Arie Klapwijk, die namens het Studentencorps van de VU verantwoordelijk was voor sportzaken en de universitaire gezondheidszorg. “Het had mij gehinderd, dat aan een instelling als de Vrije Universiteit sport nauwelijks tot enige ontplooiing kon komen,” zei hij in 1986 in gesprek met Peter Heij van de Hogeschool Windesheim. “Daar kwam verandering in. Het was een zeer vruchtbare periode, zo kort na de oorlog.”
Hij stopte er dan ook heel veel tijd en energie in. “Wij waren al getrouwd, toen hij nog studeerde,” merkte mevrouw Klapwijk – Van Leeuwen in 1962 op in Trouw. “Ik heb hem nooit anders dan organiserend zien optreden, daarbij is hij ook zakelijk. Hij staat iedere morgen om zes uur op.”
Avontuur
In de zomer van 1945 was de oprichting van de Commissie voor Sport- en Cultuurleven aan de Vrije Universiteit – kortweg de COSCOVU – met daarin directeuren, curatoren en leden van het studentencorps. Als vanzelfsprekend nam Klapwijk hierin plaats. Eind 1945 werd hij de eerste voorzitter van de Algemene Sportverenging Vrije Universiteit (ASVU).
Ondertussen was hij op zoek naar een geschikte leraar lichamelijke opvoeding, die op kosten van de universiteit voor drie jaar zou worden ingehuurd. VU-hoogleraar Jan Waterink adviseerde Klapwijk om snel contact te leggen met Carl Gordijn, die daarvoor zeer geschikt zou zijn. Gordijn woonde en werkte in Zwolle en had volgens Waterink alle kwaliteiten om de sport op de Vrije Universiteit serieus aanzien te geven. “Je moet naar hem toegaan,” zei hij tegen Klapwijk, “en de situatie uitleggen. Als je die hiervoor weet te winnen, dan zal het goedgaan aan de VU.”
In onze tijd duurt een reis van Amsterdam naar Zwolle ruim een uur, maar kort na de oorlog was dat een zeer avontuurlijke onderneming door een volkomen verwoest land. Er was niet eens telefoonverkeer mogelijk om vooraf het een en ander te bespreken, zodat Klapwijk weinig anders restte dan een bezoek op goed geluk. “De Zwolse brug lag nog in het water. Gedeeltelijk liftend en met een bootje over de IJssel kwam ik geheel onverwacht bij de familie Gordijn.”
Om zes uur ‘s ochtends belde hij aan, waar Gordijn zeer verbaasd de voordeur opende. Tijdens het drinken van vele koppen koffie stemde Gordijn meteen in en kwam nog dezelfde week naar Amsterdam. Klapwijk: “We waren daar wel trots op, dat wij met een achterstand vanuit bepaalde calvinistische opvattingen, op slag een geweldige voorloper werden. De eerste universiteit waar de lichamelijke opvoeding puur – as such zullen we zeggen – werd gestart, was dus de Vrije Universiteit.”
Zo legde Klapwijk het fundament voor de studentensport aan de VU, zoals die nu nog steeds bestaat. In 2008 is hij overleden.