De eerste grote sporthuldiging in Amsterdam was in 1892
De eerste keer dat er in Amsterdam met veel eerbetoon een sporter werd onthaald was roeier Janus Ooms in 1892 na een sensationele zege.
Janus Ooms, via Wikipedia. Daarna ingekleurd.
De Amsterdamse roeier Janus Ooms won in 1892 in de skiff de Diamond Sculls op de Henley Royal Regatta, een wedstrijd die toentertijd werd beschouwd als de jaarlijkse strijd tussen de beste roeiers ter wereld. Ooms was daarmee de beste van de wereld, in onze tijd te vergelijken met de winnaar van een olympische titel.
Voor roeier Gerard Vissering – in zijn latere leven president van De Nederlandsche Bank – was deze zege daarmee een historische: ‘De prijs was nog nimmer uit handen van de Engelschen te halen geweest. Tot hunne niet geringe verwondering en teleurstelling moesten zij echter dit jaar ondervinden dat hun beste roeiers door onzen roeier zijn verslagen, en dat Ooms de eerste vreemdeling is, die sedert de oprichting van de Henley in 1844 de Diamond-Sculls uit Engeland medeneemt.’
De Britten waren op eigen terrein verslagen door een Nederlandse roeier en dat sloeg daar in als een bom. ‘Sedert De Ruyter de Theems opzeilde, hebben wij niet een dergelijke nederlaag gehad,’ concludeerde de Daily Telegraph somber. In reactie daarop sloegen Nederlandse dagbladen juist weer triomfantelijk de trom.
Dagblad De Tijd: ‘Ofschoon het geen zeeslag was waarin de Engelschen door den Dutchman Ooms te Henley werden geslagen, toch was het een waterstrijd, en wat de sportwereld betreft, heeft deze nederlaag in Engeland weinig minder indruk gemaakt als waaronder de Engelschen verkeerden toen de Hollanders nog den bezem in den mast voerden.’ Ook Het Nieuws van den Dag leefde in een roes: ‘Zooals onze oude zeehelden, die den bezem in den mast voerden, de zeeën schoonveegden, zoo heeft Ooms het nu in de baan te Henley gedaan!’
De zege van Ooms in 1892, ook ingekleurd
De last van kransen
De thuiskomst van Ooms in Nederland was volgens de toenmalige pers vergelijkbaar met die van Michiel de Ruyter na een geslaagde oorlogsmissie – ‘een ontvangst waarover onze oude zeeheld zich niet zou hebben behoeven te schamen’, zo vond De Tijd. Ooms kwam aan in Rotterdam voor de eerste in een serie huldigingen. ‘Met de Harwich-boot arriveerde gisteren de heer J. K. Ooms,’ schreef Het Rotterdamsch Nieuwsblad op 14 juli 1892. ‘Door het bestuur der Roei- en Zeilvereeniging De Maas werd de heer Ooms bij zijne aankomst hartelijk geluk gewenscht. In een open rijtuig bracht men hem daarna naar het station.’
Het was een opwarmertje voor wat Ooms in zijn eigen stad te wachten stond, later die dag. In De Tijd stond een uitgebreid verslag: ‘Lang vóór het uur van aankomst van den champion-roeier, te 7 ½ uur, aan het Centraal-Station, was er in de stad eene buitengewone levendigheid op te merken, die grooter werd naar gelang men meer het station naderde, waar het zwart zag van de menschen. Een onafzienbare file van rijtuigen, waaronder eenige met vierspannen, stond voor het station opgesteld.
Toen Ooms uit den trein stapte, werd hij door de leden van zijn roeiclub Neptunus onder daverend gejuich als het ware in de wachtkamer gedragen, die voor de verwelkoming van den vorst door de directie der Spoorweg-Maatschappij was afgestaan. De president van Neptunus sprak Ooms daar toe, bracht hem en den heer Meurer, die Ooms trainde, warme hulde, en bood eerstgenoemde een reusachtigen lauwerkrans aan.
Langs den weg, dien de stoet voorbijreed, om zich naar Maison Stroucken te begeven — en dat was een weg, want er werd een bezoek gebracht aan het schuitenhuis van Neptunus aan de Utrechtsche zijde — wemelde het van belangstellenden op straat, voor de ramen, tot op de daken, en voortdurend weerklonken luide hoeraas. In de Warmoesstraat, waar de heer Ooms, eigenaar van de „Sportbar”, woont, hadden verscheiden ingezetenen de vlaggen uitgestoken, in eenige winkels was het portret van den champion tentoongesteld — in het magazijn Trio, Kalverstraat, te midden van groen en bloem. Op verscheiden punten werd bengaalsch vuur ontstoken, kortom, het is een zegetocht geweest van het begin tot einde.
En dat alles beteekende nog niets bij de gloeiende ovatie, die den champion door zijn sportbroeders met hun dames in Maison Stroucken gebracht werd, waar de groote zaal was gedecoreerd met seinvlaggen, vlaggen der verschillende roei- en zeilvereenigingen, schilden en een vlaggendrapeering, afgesloten door een giek, boren de estrade. Tegen 9 uur kondigden in de nevenzaal, waar een orkest op de versierde estrade had plaats genomen, donderende hoeraas de komst van Ooms aan. Gebukt onder den last van de kransen, welke hij om den hals droeg, trad hij, omgeven door vereerders, de geheel gevulde zaal binnen, en toen werd een ovatie gehoord en gezien, die alle beschrijving te boven gaat. Dames en heeren, alles vloog op stoelen en tafels, om toch maar iets, zij het ook nog zoo weinig, van den held te zien te krijgen, en aan het oorverdoovend gejuich scheen geen einde te komen. Zelfs lieden, die anders niet gemakkelijk hun deftige kalmte verliezen, waren één stuk enthousiasme.
Eindelijk, daar trad op de estrade, waar de besturen onzer roei- en zeilvereenigingen bijeen waren, de president der Kon. Ned. Roei- en Zeilvereeniging, de heer Bangert, voorwaarts, om Ooms toe te spreken. Hij deed het groote gewicht der overwinning uitkomen en bood den champion namens Neptunus en zeven zustervereenigingen een onverwelkbaren zwaren zilveren lauwerkrans aan, met een daaraan bevestigde zilveren medaille, dragende de namen der acht schenkers.
Ooms verklaarde gevoelig te zijn geweest over de hulde hem te Rotterdam gebracht door eene deputatie van De Mans, welke hem een lauwerkrans had aangeboden, en over eenzelfde hulde hem te Leiden door een deputatie van Njord bewezen, maar de ontvangst hem hier ten deel gevallen, had hem machtig aangegrepen en hij bracht daarvoor zijn innigsten dank.’
Sportmarketing in 1892
Achter de dijken
In één van de toespraken werd Ooms uitvoerig geprezen, ‘daar men hierdoor in het buitenland, en met name in Engeland, een anderen dunk van ons kleine land heeft gekregen dan tot nu toe bestond’. Vooral de arrogante Engelsen kwamen er zo eindelijk eens achter dat er ook achter de Nederlandse dijken goede sporters zaten – méér dan alleen wat mensen met een blokje kaas, een glas jenever en een pijpje in de mond.
Dankzij een sportman kreeg de nationale trots van Nederland zo een enorme impuls. De sportheld Ooms was een nationale held, zo was in ieder geval in 1892 de stemming.