De eerste Nederlandse wielerploeg in de Vuelta werd geplaagd door buikgriep
De Ronde van Spanje gaat vandaag in Nederland van start. De Vuelta kreeg in 1946 voor het eerst een Nederlands tintje, toen er een volledige nationale ploeg debuteerde en een landgenoot zelfs derde werd in het eindklassement. Geheel vlekkeloos verliep dat debuut alleen niet: vooral de Spaanse keuken speelde de renners parten.
Vanaf links: Huub Sijen, Jan Lambrichs, Cees Joosen, Charles Van der Voorde, Frans Pauwels en Martin Duyzings. Fotocollectie Anefo.
De eerste Vuelta werd in 1935 verreden en daar deden direct Nederlanders aan mee: Marinus Valentijn uit St. Willibrord en Gerrit van de Ruit uit Capelle aan den IJssel. Zij reden alleen niet voor een Nederlands team, maar voor een Belgische ploeg. Van de Ruit zou wel als eerste Nederlandse renner slachtoffer worden van de Spaanse keuken.
Zoals Valentijn hier later over zei: ´De keuken was niets, het is daar alles olie wat je krijgt, er zit geen houvast aan. De gebakken eieren dreven in olie alsof het sardientjes waren. Ik kon me er mee redden, maar voor Van der Ruit zag het er erg uit.’ De arme jongen was er dagen ziek van, deed niets dan overgeven. ‘Maar hij kwam er ten slotte toch doorheen en heeft schitterend gereden.’
Dertig dolle dagen in Spanje
Een eerste uitgebreid verslag van de vaderlandse prestaties in de Vuelta kreeg Nederland pas in 1946 te lezen, dankzij het relaas van de schrijver en journalist Martin W. Duyzings. In zijn hilarische Dertig dolle dagen in Spanje, krijgt de lezer een uniek inkijkje in het naoorlogse Spanje en de avonturen van deze eerste Nederlandse wielerploeg in de Ronde van Spanje. Sponsor was Bloc-Centauro, een bedrijf dat blocnotes vervaardigde. Duyzings was naast verslaggever, ook teamleider.
In Dertig dolle dagen in Spanje staat niet alleen het koersverloop, maar ook de continue zoektocht naar voedsel centraal. De organisatie van de ronde was namelijk allerbelabberdst, en als er al fatsoenlijke slaapplaatsen voor de renners waren geregeld, dan was een maaltijd vaak nog ver te zoeken. Verzorger Chris van Doorn moest continue op jacht gaan naar alles wat maar eetbaar was. Hij ging vooral op zoek naar aardappelen en bananen, maar die waren bijzonder schaars. Vaak ontkwamen de renners dus niet aan de lokale keuken, met alle gevolgen van dien.
Maag in stukken gehakt en toeterende jazzband
Maastrichtenaar Hubert Suijen viel toen als eerste ten prooi aan de Spaanse cuisine. In zijn hotelbed in Sevilla werd hij midden in de nacht wakker ‘met het gevoel dat iemand bezig was zijn maag in dertig stukken te hakken’. De Spaanse ziekte, zoals Duyzings de door olijfolie veroorzaakte maagkramp noemde, had zijn eerste Nederlandse slachtoffer gemaakt. Suijen bleef echter op de been door sloten rijstwater naar binnen te slokken.
Niet veel later kreeg Sjefke Janssen uit Elsloo het een stuk zwaarder te verduren. Hij werd zo ziek als een hond. Het ging van kwaad tot erger. Toen hij tijdens een rustdag in Valencia op zijn gemak hoopte te herstellen, kon hij geen oog dicht doen, omdat er onder zijn hotelraam ‘een jazzband op waarlijk daverende wijze begon te toeteren’. Volgens Duyzings hielden de heren dat tot ’ s morgens vier uur vol. Het slaapgebrek en de buikgriep braken hem uiteindelijk op en twee dagen later stapte hij uit de Vuelta
Ondanks de Spaanse ziekte presteerde de ploeg van Duyzings behoorlijk goed. Limburger Jan Lambrichs werd zelfs derde in het eindklassement van de Vuelta, de beste prestatie van een Nederlandse wielrenner tot dan toe.