De goddelijke dribbels van Rob Rensenbrink
Een drukke zaterdag, een prachtige overwinning van Valencia op Barcelona en dan opeens dat bericht: Rob Rensenbrink is niet meer. Hij was ziek, dat was bekend, maar als iemand sterft is dat onherroepelijk. Vanaf 25 juni 1978 stond vast wat in zijn necrologie zou komen, in beeld en geluid en op schrift: die bal tegen de paal. Blijkbaar een traumatisch moment voor velen. Ik heb dat nooit zo ervaren. En hij ook niet.
Rob Rensenbrink in mei 1978. Foto: Wikipedia, Anefo.
Maar Rensenbrink was voor mij die mooie jongen op de cover van de Sport Spiegel, in het shirt van DWS, dat zo mooi was afgesneden dat het leek alsof voor het Italiaanse Inter speelde. Rensenbrink zou voor een andere club spelen in blauw-zwart, Club Brugge, samen met Henk Houwaart. Hij was de eerste voetballer van wie ik snapte dat je in het buitenland ook je brood kon verdienen. Hij werd een held op de Klokke maar zou binnen een paar jaar, ver buiten het zicht van het Nederlandse volk, verhuizen naar Anderlecht. Parc Astrid / Astridpark, waar de staminees om het stadion zijn gebouwd.
Rensenbrink werd een held in Brussel, anders dan de mondaine Jan Mulder, maar wel een held die de club de internationale allure gaf waar het al decennia naar had verlangd. Hij bezorgde die club de eerste Europese bekers. Eerst die bokaal van de bekerwinnaars en daarna die monsterlijke Supercup, maar wel na een demonstratie tegen Bayern: 4-1. De Belgen noemden hem een ‘slangenmens’ vanwege zijn prachtige bijna onnavolgbare dribbels, maar hij kon ook uitstekend koppen.
Hij werd in 1976 uitgeroepen tot de Beste Voetballer op de Europese velden, door de lezers van het Franse maandblad Onze, de zogenaamde Onze d’Or. De Gouden Bal bleef net buiten zijn bereik want die ging naar Franz Beckenbauer, die juist mede door hem met zijn maatje Schwarzenbeck alle hoeken van het Astridpark had gezien. Rensenbrink werd tweede maar hij had zo’n uitstraling dat het Prinsenpark alleen voor hem uitverkocht raakte bij een bezoek van Anderlecht in de zomer van 1977. ‘L’autre Cruyff,’ kopte l’Equipe over zijn komst.
Hij was natuurlijk ook een groot international. In 1976 verschalkte hij met een hattrick de Belgen in de Kuip (5-0). Op het WK-74 speelde hij Keizer uit de basisopstelling, misschien een revanche van Michels, maar niemand die Keizer miste omdat Rensenbrink zo goed was. Dat was best verrassend want we hadden hem zelden zien spelen sinds hij in België zijn brood verdiende op grasvelden in St. Truiden, Tongeren, Lokeren, Waregem, Beveren en La Louvière.
Ik luisterde als middelbare scholier wel eens naar Jan Wauters op de BRT om te horen hoe hij had gespeeld. In 1978 was hij, na het afzeggen van Cruijff, de leider van Oranje. Maar toch alleen op het veld. Een hattrick tegen Iran, een penalty tegen Schotland en tegen Oostenrijk, maar toen het toernooi echt op gang kwam, maakte hij geen goals meer. En toen kwam dat schot tegen de paal….. Had pappa Zorreguieta daarvoor al die graanleveranties aan Peru gedaan? Oranje zou nooit hebben gewonnen, al twijfelde Passarella daar wel aan. ‘Als die bal erin was gegaan was Oranje een minuut later wereldkampioen geweest. Mijn hart stond niet stil, we speelden gewoon door.’
Rensenbrink ging nog naar Toulouse en naar Amerika, maar eigenlijk was zijn loopbaan na een flamboyante Supercupfinale tegen Liverpool voorbij. Misschien had hij in 1978 de Gouden Bal verdiend, maar die prijs ging naar Kevin Keegan, die zelfs niet op het WK had gespeeld en ook geen Europa Cup had gewonnen (uitgeschakeld met HSV door Anderlecht…). Het slangenmens werd eervol derde. Rensenbrink verdween in de anonimiteit. Heerlijk vissen in de Zaan, verder je nergens druk om hoeven te maken. Hij had zich helemaal ‘binnen’ gevoetbald.
Even maakte hij een vreemd uitstapje naar Parijs. Hij werd co-commentator bij Eurosport. Ik was zijn gastheer en was verbaasd hoe gewoon hij was gebleven, terwijl oud-voetballers zich als haantjes om de privileges bekommerden, zat hij rustig in een hoekje. Hij had alleen niet begrepen dat hij niet in beeld zou komen. Hij keek verbaasd om zich heen dat mensen zich druk maakten over opstellingen en tactische concepten. Als co-commentator zei hij niet veel, soms zelfs niets. Het was een schot op de paal van de redactie, niet raak. Na twee dagen namen we afscheid. Hij ging toch maar liever vissen. Geen poespas. Hij rustte al in vrede tijdens zijn leven.
Als er een hemel is hoop ik dat ze het daar niet meer over dat schot op de paal zullen hebben, maar vooral over zijn goddelijke dribbels in Parc Astrid of op een buitenplaats in Seraing.