De Nederlandse turngeschiedenis wordt momenteel verplaatst van Beekbergen naar Arnhem
Het is letterlijk een historische operatie: duizenden boeken, tijdschriften, foto’s, medailles en andere objecten uit de Nederlandse turngeschiedenis verhuizen van Beekbergen naar Arnhem. Volgens NOC*NSF is deze collectie van grote historische waarde.
Op 13 februari 1981 was prins Claus in Beekbergen voor de opening van het nieuwe hoofdkantoor van het Koninklijk Nederlands Gymnastiek Verbond, de KNGV. Aan het einde van 2023 verlaat het personeel deze ruimte weer, na een aantal fusies inmiddels werkzaam voor de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie. Hiervoor in de plaats komt een turncentrum op Papendal, in de directe nabijheid van andere sportbonden als NOC*NSF en de Atletiekunie.
Dat heeft grote consequenties voor een enorme collectie van gymnastiek- en turnmateriaal uit de afgelopen twee eeuwen. Hiervoor was de Stichting Gymnastiek- en Turnhistorie verantwoordelijk, die werd opgericht na de wereldkampioenschappen turnen van 1987 in Rotterdam. John Tielrooij werkte als de toenmalige voorzitter van de turnbond samen met Peter Kramer, zijn collega bij de Koninklijke Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding. Zo kwam er een informatie- en documentatiecentrum tot stand, waar een zeer indrukwekkende collectie werd opgebouwd, het historisch erfgoed van de school- en verenigingsgymnastiek. Het betreft dus niet alleen objecten en literatuur over de wedstrijdsport, maar ook over de lichamelijke opvoeding.
Verhuizing
De Stichting Gymnastiek- en Turnhistorie besloot vorig jaar om haar werk te beëindigen, dat werd gedaan door vrijwilligers. Dat was nog voordat Remco Boer, algemeen directeur van de KNGU, het besluit had genomen om vanuit Beekbergen te vertrekken. “De Stichting is per 1 januari 2023 gestopt,” zegt Jan Hoeve, voormalig stichtingsvoorzitter. “We hadden dit in een brief aan de bond geschreven. We voelden geen betrokkenheid meer vanuit de KNGU en vonden dat het daarom anders moest.”
Op deze manier werden de verhuizing van het hoofdkantoor en het einde van de stichting twee ingewikkelde kwesties, die voor de KNGU bij elkaar kwamen. “Wat gaan we met de collectie doen en op welke manier gaan we dat dan verwerken in de verhuizing?,” zo vat Ryanne Burghart van de KNGU dit samen. Tijdens ons gesprek begin november werkte ze net twee maanden in Beekbergen. “Mijn voorganger heeft een eerste aanzet gegeven, en daarna dit dossier aan mij doorgegeven. De collectie verhuist tenslotte niet uit zichzelf.”
Het eerste besluit was snel genomen: “Het is zo’n mooie collectie dat we die echt niet gaan weggooien of extern uitbesteden. We nemen die mee.” Voor die verplaatsing heeft Bernhard Hilgers zijn kennis aangeboden, de conservator Sporterfgoed bij NOC*NSF. Hilgers werkt al meer dan dertig jaar in de museumwereld, tegenwoordig ook als directeur van het Museum Hindeloopen. Zo kijkt hij als erfgoedspecialist naar de enorme collectie ven de turnsport en gymnastiek. Zowel de KNGU als de Stichting Gymnastiek- en Turnhistorie is blij met deze samenwerking.
Het eerste aanbod van Hilgers was heel praktisch, legt Burghart uit: “We mogen zes maanden het depot van NON*NSF gebruiken voor opslag. We hebben op de nieuwe locatie niet zo’n mooie ruimte om het uit te stallen. Na die zes maanden moeten we weten waar we het dan gaan opslaan.” Dat geeft in ieder geval ruimte om eerst de verhuizing te regelen.
Van A tot D
Hilgers bereidt die operatie grondig voor. Hij begon met een inventarisatie, gebaseerd op het werk van de vrijwilligers van de Stichting in de voorgaande dertig jaar. Zo kon hij bepalen om hoeveel materiaal het gaat.
Daarnaast kreeg hij inzicht in de museale en historische waarde, en daarmee in het belang om dit materiaal goed te bewaren. Hiervoor zijn alle objecten beoordeeld volgens de categorieën A, B, C en D, waarbij A staat voor ‘museaal topstuk’ en D voor ‘minder belangrijk’. Alleen al de collectie van kleine voorwerpen, zoals medailles, bestaat uit ongeveer 2000 objecten.
“In zijn rapportage beoordeelt Hilgers de complete collectie als goed tot uitstekend, in museale termen gezien,” aldus Burghart. Twintig procent is ondergebracht in categorie A, topstukken. Het Gedenkboek Olympische Spelen 1928 in Amsterdam is een goed voorbeeld, want daarvan zijn er wereldwijd slechts vijf exemplaren bekend. In Beekbergen liggen er twéé. “Het Olympisch Museum van het IOC in Lausanne heeft dit niet en was daarom ontzettend jaloers op ons,” zegt Ans Hoeve van de voormalige erfgoedstichting. “Ze mochten altijd komen kijken, als ze alles maar lieten liggen.”
Slechts tien procent van de complete inventaris werd door Hilgers gerangschikt als minder belangrijk, waarmee vaak wordt bedoeld dat vergelijkbare objecten elders ook al zijn ondergebracht. Toch gaat alles mee naar Arnhem, naar het depot van NOC*NSF.
De volgende stap vindt plaats tijdens het inpakken, dat twee weken gaat duren. Elk object wordt dan gefotografeerd, zodat Hilgers en de KNGU een compleet overzicht krijgen. Op deze manier ontstaan er mogelijkheden om de collectie online te presenteren, zoals NOC*NSF al doet met meer dan 3000 objecten van het Olympisch Sporterfgoed. Die zijn allemaal te zien via de websites van de Collectie Gelderland (de provincie waar NOC*NSF nu eenmaal zit) en Europeana, de Europese koepel voor erfgoedbeheer.
Presentatie
Begin 2024 staan er dus heel veel dozen vol beschreven en gefotografeerde objecten in Arnhem. En dan?
“Het is nog niet bekend hoe we het straks gaan neerzetten,” erkent Burghart meteen, vanwege een afwezigheid van officieel beleid van de KNGU op dit gebied. “Dat is iets waar we in het nieuwe jaar naar willen kijken. Willen we weer een stichting met vrijwilligers of bedenken we iets anders? Ik merk al wel dat onze manager Marketing & Communicatie het heel leuk vindt om hier verhalen uit te halen.”
Die mogelijkheden liggen er inderdaad als de inventaris is beschreven én gefotografeerd. Het wordt hierdoor veel geschikter om de collectie zichtbaar te maken – in dit geval online. Leden en verenigingen kunnen dan makkelijk uitzoeken of er materiaal is, waarin ze zijn geïnteresseerd vanwege een naderend jubileum of een mogelijke expositie.
Het kan ook nog eens worden gekoppeld aan de Collectie Gelderland en Europeana, zoals NOC*NSF dit met het Olympisch Sporterfgoed al doet. Hiermee wordt een koppeling gelegd met honderden andere museale collecties in binnen- en buiteland. Het zal de vindbaarheid en bekendheid vergroten. Dat is belangrijk, juist vanwege het hoge aantal museale topstukken in categorie A.
Hilgers heeft al voorgesteld aan de KNGU om hiervoor de kennis te gebruiken van een archivaris. Het professioneel vastleggen van de eigen geschiedenis is tenslotte een hele andere taak dan waar de KNGU, of een andere sportbond, normaal mee te maken heeft. Deze erfgoedvraagstukken zijn zelfs zo specifiek dat niet elke bond dat voor zichzelf zou moeten uitzoeken. Vanwege een samenloop van omstandigheden werd dat bij de KNGU opeens zeer urgent, maar het is niet uniek.
Zo werd de Koninklijke Nederlandse Wielren Unie afgelopen zomer opeens geconfronteerd met het dreigende verlies van een enorme hoeveelheid uniek wielermateriaal, omdat Rini Wagtmans dat niet langer kon opslaan. Een samenwerkingsverband van wielrenners, zakelijke partners en erfgoedspecialisten lijkt te leiden tot een wielermuseum, waar zulke collecties duurzaam worden beheerd en gepresenteerd.
Het materiaal is per sport dan wel verschillend, maar het achterliggende vraagstuk is hetzelfde: wat doen we met de collectie? De KNGU heeft er in eerste instantie voor gekozen om die zoveel mogelijk te bewaren en te verhuizen. Het is een goede, maar een tijdelijke oplossing. In samenwerking met de andere bonden en de erfgoedwereld wordt er hopelijk daarna gekozen voor een structurele oplossing. Deze historische operatie is nog lang niet afgerond.