De olympische hockeyfinale van 1928 is nog steeds de best bezochte hockeywedstrijd in Nederland
De hockeyers van Brits-Indië waren in 1928 de grote sensatie van de Olympische Spelen. Op 26 mei 1928 wonnen zij de finale voor een recordaantal toeschouwers. Bijna honderd jaar later is dat nog steeds niet gebroken.
Op 26 mei 1928 was in het Olympisch Stadion in Amsterdam de finale van het olympische hockeytoernooi, waarbij Nederland speelde tegen Brits-Indië. Volgens het Nieuwsblad van het Noorden zaten er 40.000 toeschouwers in een uitverkocht stadion, ‘al wisten ze van de spelregels bitter weinig af’.
De aanmoedigingen voor de Nederlandse hockeyers waren kilometers ver te horen als ‘een oorverdoovend geloei en gebrul’ en ‘een ‘lawaai dat hooren en zien deed vergaan’. Toch verloren de Nederlanders met 3-0, maar dat was niet erg, omdat Brits-Indië onaantastbaar was in 1928.
Of het inderdaad 40.000 toeschouwers waren, weten we niet zeker, want na oplevering van het hagelnieuwe Olympisch Stadion wist niemand hoeveel mensen er exact in pasten. Het zouden er ook 31.600 geweest kunnen zijn, zoals later in Het Vaderland stond.
Het is wel een vergeten record, want op 29 juni 1987 schreef De Telegraaf over de hockeyinterland Nederland – Australië voor de BMW Champions Trophey. ‘Nog nimmer in de geschiedenis waren er zoveel mensen (10.000) bij een hockey-wedstrijd in ons land,’ aldus verslaggever Hans Woudstra. Maar dat klopt dus niet.
Dat is niet alleen statistisch interessant, want deze finale van 1928 is de doorbraak van hockey in Nederland. Voor aanvang van deze Olympische Spelen was het een kleine bezigheid op de Nederlandse velden, die weinig bekijks trok. Niemand hield vooraf rekening met een uitpuilend Olympisch Stadion tijdens de hockeyfinale, omdat ook niemand er rekening mee hield dat Nederland daaraan mee zou doen.
Sensatie
De eerste wedstrijd van Nederland op dit toernooi bijvoorbeeld, op 17 mei tegen Frankrijk, had nog maar 4.000 toeschouwers getrokken. In vergelijking met de finale negen dagen later een gering aantal, maar voor het toenmalige Nederlandse hockey al een regelrechte sensatie. De organisatoren waren in die tijd gewend aan misschien vijftig toeschouwers per wedstrijd, waarvan veertig familieleden uit beleefdheid, en dan waren ze al heel tevreden.
Die doorbraak van 1928 had een simpele reden: voor de eerste keer deed Nederland mee aan een internationaal hockeytoernooi. In 1920 had de Nederlandse Hockeybond deelname aan de Spelen in Antwerpen afgewezen, omdat de spelregels in ons land anders waren dan in de rest van de wereld. Nederlandse hockeyers speelden niet met de witte bal, maar met een zachte, oranje bal. Verder was er geen slagcirkel en waren Nederlandse hockeyteams samengesteld uit mannen én vrouwen – net als in het korfbal. De hockeystick tenslotte had twee platte kanten. De Nieuwe Rotterdamsche Courant omschreef deze situatie treffend op 8 november 1913: ‘Men speelt hier een soort hockey van eigen maaksel.’
Het Olympisch Stadion tijdens de hockeyfinale. Uit de collectie van NOC*NSF via Europeana
Afgang
De Nederlanders konden daarom nooit een internationale wedstrijd spelen, omdat niemand anders die regels snapte. Het spelniveau was dramatisch wegens gebrek aan hoogwaardige wedstrijden tegen buitenlandse teams. Omdat de Spelen van 1928 in Amsterdam waren, werd eindelijk de overstap naar de internationale regels gemaakt. Anders had Nederland niet eens mee kunnen doen aan het toernooi in eigen land en die afgang wilden de hockeyers toch liever voorkomen.
Dat hockey daarna in slechts negen dagen door zou breken als populaire sport in Nederland had niemand verwacht, maar het was mooi meegenomen. ‘Nooit te voren heeft een Nederlandsch hockey-team zulk schitterend spel gedemonstreerd,’ schreef Het Vaderland daarom in een terugblik op het succesvolle sportjaar 1928. ‘Zeer velen beschouwen nu nog de slot-apotheose der hockeyers in het Olympisch stadion als hét glanspunt der Olympische Spelen te Amsterdam.’
Veertig jaar later
In 1968 keek Rein de Waal als aanvoerder van het Nederlands hockeyteam terug op de finale van 1928. “De 3 – 0 waarmee Brits-Indië, de ploeg waarin Indische wervelwindcn gecombineerd waren met stugge laconieke reuzenverdedigers van Engelse afkomst, won nog alleszins redelijk. De Indiërs waren hier enige weken van tevoren aangekomen en speelden tegen ons verschillende oefenpartijtjes. Ik herinner mij die eerste: we werden met 16 – 2 ingemaakt. Het stond binnen tien minuten 8 – 0. Maar we hebben er nooit spijt van gehad.”