De toespraak van Simone Kukenheim op de Nationale Sportherdenking
De Amsterdamse sportwethouder Simone Kukenheim was één van de sprekers op de Nationale Sportherdenking.
Foto Orhan Sahin / Comité Nationale Sportherdenking
Het was een klein bericht in de krant vorige week: de Oekraïense voetbalcompetitie wordt niet meer hervat. De competitie was stilgelegd na de Russisch invasie en de oorlog die uitbrak, en waarvan het einde nog niet in zicht is…
Bij al het heftige oorlogsnieuws dat elke dag tot ons komt, stak het wat schril af. Een nogal onbetekenend bericht eigenlijk: ‘competitie opgeschort, geen kampioen uitgeroepen’. Een volstrekt logisch bericht ook, want voetballen in een vreselijke oorlog die alleen verliezers kent: het klinkt triviaal en ongepast…
We dachten en hoopten vurig dat we het niet meer mee hoefden te maken: oorlog in Europa. Het is moeilijk te accepteren, nauwelijks te begrijpen. Helemaal voor de Nederlanders die nog actieve herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog hebben. Die nog weten hoe het echt was toen.
Die mensen, boven de tachtig zijn ze inmiddels, weten ook uit eigen ervaring dat sport en oorlog misschien een ongemakkelijke combinatie is, maar geen onmogelijke combinatie.
Want tijdens de Tweede Wereldoorlog werd er flink gesport. Vooral voetbal was razend populair. Het stadionbezoek verdubbelde en tienduizenden Nederlanders sloten zich aan bij sportclubs. Sport bood afleiding van de oorlogsellende, en een gevoel van saamhorigheid.
En zo kon het dus gebeuren dat, terwijl de schaduw van de Duitse bezetting steeds dreigender over het veld trok, de bal bleef rollen.
Bijvoorbeeld bij De Volewijckers uit Amsterdam Noord, die vorig jaar november hun 100-jarig bestaan vierden. De club beleefde tijdens de oorlog zelfs een bloeiperiode, werd opgestuwd door een grote schare Noord-Amsterdammers, die in het voetbal een welkome afleiding zagen voor de zware oorlogsjaren.
De kranten en het clubblad berichtten uitgebreid over prachtige goals, kolkende tribunes, en een nieuwe trainer met een ‘stopperspilsysteem’: ik had er nog nooit van gehoord. De gouden jaren van de club waren aangebroken. En dat, het was een vreemd contrast, midden in de oorlog.
De prachtig gedocumenteerde website van de club schrijft droog: “Terwijl drie joodse Volewijckers hun lidmaatschap moeten opzeggen omdat ze joods zijn, promoveert De Volewijckers in 1941 na vijf eerdere pogingen eindelijk naar de tweede klasse N.V.B.”
Jeugdspeler Samuel Knoop staat een jaar eerder in het clubblad van De Volewijckers bij de reserves vermeld. Hij woonde in de Nieuwe Hoogstraat met zijn ouders, oudere zus en jongere broer. Hij was kleermaker, een vak dat hij van zijn vader had geleerd. Het is onduidelijk onder welke omstandigheden hij werd opgepakt en gedeporteerd.
Wat we wel weten, is dat hij op 30 september 1942 in Auschwitz is vermoord, slechts 18 jaar oud… De naam van Samuel Knoop staat op het KNVB-monument in Zeist, met nog meer dan 2000 andere in de oorlog omgekomen leden…
Nog 6 Volewijckers werden vermoord in de oorlog. Bij andere Amsterdamse clubs ging het om nog grotere aantallen. Bij HEDW kwamen bijna 200 leden niet terug. Voetbalclub Allen Eén Doel had zo weinig leden over, dat er na de oorlog geen volledig elftal meer kon worden opgesteld. Vreemd was dat niet, want driekwart van de Amsterdamse joden was in de oorlogsjaren weggevoerd en vermoord.
En toch bleef in de oorlog, in ieder geval tot de Hongerwinter, de bal rollen.
En De Volewijckers bleven winnen…
In 1943 viel een Amerikaanse bom op het hoofdveld, bestemd voor de Fokker vliegtuigfabriek. Het bestuur vond het te gevaarlijk worden, en alle thuiswedstrijden werden vanaf nu in het Ajax-stadion gespeeld. Dat kwam goed uit ook, want het eigen stadion op het Mosveld was veel te klein geworden.
De tijdlijn op de website zet de feiten weer duidelijk op een rij:
- Maart 1944: Ook razzia op gemengd gehuwde joden in Amsterdam.
- April 1944: De Volewijckers wint in de kampioenscompetitie met 1-5 uit bij Heerenveen en is kampioen van Nederland.
Voetbal in de oorlog… het is een ontregelende gedachte. Natuurlijk is het begrijpelijk dat het leven voor velen doorging. Dat mensen niet alles uit hun handen lieten vallen, niet overal hun handen vanaf trokken. Mensen wilden blijven bewegen, wilden hun sporthelden blijven aanmoedigen, zochten de afleiding, hadden genoeg aan hun eigen zorgen.
Maar in het licht van al die sporters die niet meer terugkwamen, en in het licht van de stemming na de oorlog, krijg je er toch een onbestemd gevoel bij. Want er was aanvankelijk maar erg weinig aandacht voor de slachtoffers, en mensen wilden vooral door met hun leven: vooruit kijken, niet terug.
Inmiddels zijn we wijzer. Elk jaar op deze dag eren we de doden, gedenken we hun leven en vertellen we hun verhalen. Ook van de voetballers die werden vermoord. Op een lint bij de onthulling van het monument in Zeist stond de mooie tekst: „Zij zijn niet dood, die in ons harte leven”.
We weten nu veel over hoe het moet zijn geweest toen, al zijn er nog maar weinigen over die erover kunnen vertellen. En we begrijpen ook waarom die bal bleef rollen. Waarom het menselijk was, logisch…
Duizenden supporters liepen na de kampioenswedstrijd van De Volewijckers in een feestelijke stoet dwars door de stad terug naar huis. Clubchroniqueur Tip de Bruin schrijft: “Amsterdammers en de bezetters keken vreemd op naar die zingende, juichende schare supporters. Vele Amsterdammers sloten zich bij ons aan.” Het leidde tot een spontaan volksfeest.
En de krant schrijft: “een overvol stadion, een muziekkorps dat er lustig op los blies, en twee van strijdlust bezielde elftallen.[…] In drie jaren van derde klasser, eerste klasser, en dan nu reeds kampioen van Nederland: het is een prestatie van betekenis!”
En dat was het. Maar toch zit het niet helemaal lekker…
Want een deel van ons had misschien toch liever gezien dat de stemming niet zo feestelijk was geweest, niet zo opgetogen en onbekommerd. Maar dat er ook schaamte was geweest, ongemak, misschien zelfs verbijstering, over de mensen die ontbraken en niet meer terug zouden komen. En dat die gevoelens ook iets vaker waren omgezet in stille of openlijk heldhaftige daden van protest, solidariteit en medemenselijkheid.
Misschien wel gewoon dat ook in die krant had gestaan: ‘competitie opgeschort, geen kampioen uitgeroepen’.