De Wet van Wilfred: het gaat goed met de sportgeschiedenis, maar het moet beter
Stichting De Sportwereld bestaat 25 jaar. Er is sinds 1995 veel gebeurd in het onderzoek naar sportgeschiedenis, maar nog lang niet genoeg. Daarom wat ideeën voor de volgende 25 jaar.
Wilfred van Buuren maakt in april 2019 op NPO Radio 1 de nominaties bekend van de Nico Scheepmaker Beker voor het beste sportboek van 2018. Foto: Gerard van den Houten.
Ergens in 1992 werd er bier gedronken in het Amsterdamse journalistencafé Scheltema. Dat had grote gevolgen. ‘In Nederland werd nog nauwelijks iets aan sportgeschiedenis gedaan,’ schreef Susan Smit in 2000 in het lustrumnummer van De Sportwereld. ‘De afgestudeerden Wilfred van Buuren en Oscar Steens besloten dat het tijd werd dat hier verandering in kwam.’ In juni 1994 leidde dat tot de eerste bijeenkomst van de Studiegroep Sportgeschiedenis, als onderdeel van de Stichting Historisch Platform.
Na een oproep in de Volkskrant, Trouw en Het Parool kwamen er zo’n 25 belangstellenden naar een lezing van sportsocioloog Maarten van Bottenburg, georganiseerd door de Studiegroep Sportgeschiedenis. Daar waren de reacties zo positief dat op 22 juni 1995 Stichting De Sportwereld werd opgericht. Vijf jaar later keek Wilfred terug op deze gewichtige gebeurtenis: ‘Enerzijds is het beter gegaan dan ik van tevoren had gedacht, maar anderzijds ging het toch ook wel een stuk moeizamer dan verwacht.’
Sportzomer
Inmiddels zijn we opnieuw twintig jaar verder. In die tijd is de maatschappelijke aandacht voor sportgeschiedenis enorm gegroeid. Het tv-programma Andere Tijden Sport is sinds 2008 vast onderdeel van de programmering van de NPO, met inmiddels al zo’n 125 uitzendingen. Vanwege de corona de afgelopen maanden was er amper sport op tv, maar dat gat werd gevuld met de ene verkiezing na de andere, tot aan het onzinnige toe: de beste olympiër, het mooiste sportmoment, de grootste cultvoetballer, whatever. Je moet toch wat in de mooiste sportzomer, die we nooit hebben gehad.
Al die verkiezingen waren niet gebaseerd op doorwrochte sporthistorische onderzoeken, maar dat geeft allemaal niets. Het zorgde voor een groeiende interesse in ons sportieve erfgoed en dat is ook leuk. En gelukkig werd er in de afgelopen jaren op academisch niveau ook steeds meer vordering geboekt. Na het bijzonder hoogleraarschap sportgeschiedenis (2004-2008) van Theo Stevens werd (pas) in 2017 weer een nieuwe leerstoel sportgeschiedenis geïnstalleerd, aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, met als persoonlijk hoogleraar Marjet Derks, sinds 2014 leider van het programmatische onderzoeksproject ‘Sport, identiteit en moderniteit (1813-2013)’. Zij begeleidt als promotor diverse dissertatie-deelprojecten op het gebied van ‘modernisering van de Nederlandse sportcultuur in transnationaal perspectief’.
Ook Onno Nijf (hoogleraar Oude Geschiedenis) biedt studenten de mogelijkheid om sporthistorisch onderzoek te doen, vooral binnen het expertiseveld ‘Griekse sport en festivals’. En vanaf 1 september 2018 bezet Gijsbert Oonk in Rotterdam aan de Erasmus Universiteit de bijzondere leerstoel ‘Europe in Globalizing World: Migration, Citizenship and Identity’, met als een van de prominente onderzoeksgebieden ‘Sport and Nation’.
Sinds 1995 zijn er zo heel veel positieve ontwikkelingen geweest – zowel op academisch niveau als binnen de journalistiek. Toch klopt het nog steeds wat Wilfred van Buuren in 2000 al zei: het gaat een stuk beter, maar het is nog steeds moeizaam. Het is de Wet van Wilfred, die anno 2020 nog steeds bij het bestuur van De Sportwereld is betrokken, als ‘projectcoördinator: het gaat goed, maar het moet beter.
De tijdsgeest
Wilfred en Oscar voelden ruim 25 jaar geleden in ieder geval de tijdsgeest goed aan. Precies in die periode werd de maatschappelijke rol van sport steeds belangrijker, vooral die van topsport. Wat heel lang werd beschouwd als een individuele zaak, werd een kwart eeuw geleden collectief. Vooral de relatie tussen topsport en overheid is enorm veranderd. In 1995 kwam er voor de eerste keer een ministerie met het begrip Sport – voluit Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Met Erica Terpstra als staatssecretaris kreeg dit een zeer enthousiaste ambassadeur.
Vanaf dat moment is er een grote stijging geweest van de subsidies van de Rijksoverheid, de afdracht van de Nederlandse Loterij aan NOC*NSF en de uitgaven uit het Fonds voor de Topsporter. Deze zogenaamde collectieve investeringen in de topsport zijn méér dan verdrievoudigd van zo’n 95 miljoen euro per olympische cyclus naar bijna 300 miljoen nu. Waar de Nederlandse topsporters in de twintigste eeuw amper hoefden te rekenen op maatschappelijke ondersteuning, is er nu sprake van structureel beleid.
Het tekent de huidige maatschappelijke positie van sport, waarbij de omslag ligt in de jaren negentig – net toen Wilfred en Oscar een biertje dronken. Er wordt nu veel geïnvesteerd in topsport, waardoor Nederland inderdaad steeds betere prestaties levert. Maar sporthistorisch onderzoek is natuurlijk meer dan lijstjes maken met de mooiste successen. Het kan tenslotte niet altijd een coronazomer zijn, vol gekke en onzinnige verkiezingen.
Vijftig jaar Sportwereld
Laten we daarom vooruit kijken naar 2045, ook al zijn historici beroepsmatig heel slecht in de toekomst. De internationale sport zal bijvoorbeeld nog jarenlang de consequenties voelen van corona en eventuele andere pandemieën. Dat geldt niet alleen voor evenementen, maar ook voor de rol van sport bij het herstelproces van patiënten. Hoe ging dat in de begintijd van gehandicaptensport en de Paralympische Spelen? Wat kunnen we daar nu van leren?
Verder worden de gevolgen van klimaatverandering steeds heftiger voor de sport, zoals de bosbranden begin dit jaar tijdens de Australian Open. Via de Olympische Winterspelen kan dat een mooi onderzoek opleveren, omdat die in 2024 honderd jaar bestaan. Wat is er in die eeuw gebeurd bij de vroegere locaties? Zou het in Squaw Valley of Sapporo nu nog mogelijk zijn om daar opnieuw Winterspelen te houden, onder de huidige klimatologische condities? Via de sportgeschiedenis zijn we zo bezig met één van de belangrijkste thema’s van deze eeuw.
En dan hebben we het nog niet eens over de wereldwijde aandacht voor seksisme, racisme en structurele ongelijkwaardige machtsverhoudingen – voor alles wat niet wordt bekeken vanuit een wit en mannelijk oogpunt. Daarin is sportgeschiedenis een zeer belangrijk onderzoeksgebied, onder meer over de rol van sport in de vroegere kolonies.
Er is dus veel te doen tot ons volgende jubileum in 2045. Want het gaat zeker goed, maar het moet allemaal nog veel beter.