Het boek ‘De stad als stadion’ is een prachtig monument voor sportpionier Dick Schmüll
Jacob Bergsma besteedt in zijn boek De stad als stadion veel aandacht aan de Amsterdamse sportpionier Dick Schmüll. Het is een prachtig eerbetoon voor een man, wiens werk tot een paar jaar geleden bijna was vergeten.
Dick Schmüll in 1939
Topsport Amsterdam heeft zijn 25e verjaardag gevierd met De stad als stadion, een enorm boek van Jacob Bergsma. Het werk valt in de categorie stoeptegel, ruim 300 pagina’s dik. Behalve veel verhalen over de Amsterdamse sportgeschiedenis wemelt het van de foto’s en posters – terug tot diep in de negentiende eeuw.
Het geeft zo niet alleen een beeld van het werk van Topsport Amsterdam zelf, maar ook van de zeer lange aanloop die vooraf ging aan de oprichting in 1998. Dick Schmüll krijgt hierin een hoofdstuk van meer dan twintig pagina’s, eveneens vol uniek fotomateriaal. Voor de meeste lezers zal het een onverwachte kennismaking zijn met deze man, die in 1990 overleed na een onvoorstelbaar werkzaam leven in de sport. En dan niet alleen in Amsterdam, maar in alle uithoeken van de wereld.
Sportleider
Bergsma en ik delen al een jaar of vijf een fascinatie voor Schmüll. Tijdens mijn onderzoek in 2019 voor het boek Amsterdam en basketbal – hier downloaden – trof ik voor de eerste keer zijn naam aan. Ik was verbaasd over de vele activiteiten, die hij had ondernomen in de sport zonder dat ik ooit eerder zijn naam was tegengekomen. Tijdens de Nationale Sportherdenking dat jaar over basketbal in de Tweede Wereldoorlog spraken we ook over deze sportpionier.
Schmüll werd in 1908 geboren in Nederlands-Indië, maar kwam al op vijfjarige leeftijd naar Amsterdam voor een Hollandse opleiding. Dat ging heel bruut, want hij werd door zijn Nederlandse vader Adriaan simpelweg weggehaald bij zijn moeder Arsillah, die daar als hoofd van de huishouding werkte. Schmüll heeft haar daarna nooit meer gezien, wat hij nooit heeft kunnen verwerken.
In 1928 werd hij lid van de AMVJ, wat tegenwoordig de afkorting is van de Algemene Maatschappij voor Jongeren. In zijn tijd stond dat nog voor de Amsterdamsche Maatschappij voor Jongemannen.
Zijn liefde voor de sport, zo schrijft Bergsma, brak dat jaar definitief bij hem door, vanwege de Olympische Spelen in zijn eigen stad. In de jaren daarna speelde hij op hoog niveau atletiek, basketbal, handbal, hockey, honkbal, kano, tafeltennis, waterpolo, ijshockey en zwemmen. Alsof dat nog niet voldoende was, deed hij graag aan alpineskiën, bergbeklimmen, roeien en vechtsporten.
In 1937 werd hij algemeen sportleider van de AMVJ, maar de oorlog veranderde alles. “Ik kreeg de keuze voorgezet”, zei Schmüll in 1987 tegen Mart Smeets. “Of blijven en voor de Jugendsturm gaan werken of vertrekken. Geen moeilijke keuze. Ik vertrok naar Haarlem waar ik aan het Kennemer les ging geven.”
Basketbal
Een goed voorbeeld van het werk van Schmüll is zijn betrokkenheid bij het basketbal in Amsterdam, de Nederlandse bakermat van deze sport. In 1930 organiseerde hij de eerste demonstratiewedstrijd. Na de oorlog, in 1947, was hij betrokken bij de oprichting van de basketbalbond. “Waarom ik dat deed? Gewoon omdat ik me bezighield met allerlei organisatorische werkzaamheden, dat deed ik voor de oorlog al.”
Er was ook nog een dwingende noodzaak voor een basketbalbond en dat was de deelname van Nederlandse teams aan internationale evenementen, zo had de internationale basketbalfederatie tegen Schmüll gezegd. Deze koepelorganisatie had in 1946 en 1947 nog oogluikend toegestaan dat Nederland meedeed aan de Europese kampioenschappen, maar zonder bond kon dat niet langer.
In die tijd was Schmüll ook bondscoach. Alhoewel zijn team niet meedeed aan de Olympische Spelen van 1952, was hij er zelf wél bij als de organisator van het basketbaltoernooi. Hij kreeg er het Kruis van Verdienste voor, een officiële Finse onderscheiding.
Volleybal
In diezelfde tijd bemoeide Schmüll zich met de ontwikkeling van het Nederlandse volleybal, dat in 1928 begon bij de AMVJ. Twee jaar later organiseerde sportleider Henk Rooswinkel een demonstratiewedstrijd in Amsterdam, samen met Lew Lake uit Londen. Volleybal sprak de Engelsman weliswaar niet zo aan, in tegenstelling tot basketbal, maar hij was wel bereid om met een eigen team eenmalig tegen een Amsterdamse gelegenheidsploeg te spelen.
Dit compromis leidde tot de eerste officiële volleybalwedstrijd in de Nederlandse geschiedenis, inclusief Schmüll. “Een aantrekkelijk spel,” oordeelde tijdschrift De Revue der Sporten, “dat inderdaad gemakkelijker schijnt dan het blijkt te zijn.” De Nederlanders droegen allemaal het tenue van hun eigen sport zodat er ogenschijnlijk zwemmers, boksers en hockeyers op het volleybalveld stonden. “Het uiterlijk en de techniek mogen dan niet volmaakt zijn geweest”, schreef Algemeen Handelsblad, “de geestdrift was het wel.” Lake speelde daarna nooit meer een volleybalwedstrijd, maar bij de AMVJ werd een serieus team samengesteld, ondersteund door Schmüll.
Na de Tweede Wereldoorlog bleken er verschillende visies op de spelregels te zijn ontstaan onder de Nederlandse volleyballers. Schmüll werd gevraagd om een nationale bond op te richten, om zo eenheid af te dwingen. Op 6 september 1947 gebeurde dat inderdaad, in samenwerking met Dirk Meijers, waarbij Schmüll als eerste voorzitter van de NeVoBo werd aangesteld.
Vrouwensport
Opvallend is dat Schmüll bij zowel het basketbal als volleybal heel positief was over vrouwensport. Dat was in die tijd absoluut niet vanzelfsprekend in het zeer conservatieve Nederland, wat al helemaal gold voor de mannenbroeders van de sport.
Schmüll speelde hierbij weer een rol, net als bij de eerste nationale volleybalcompetities in 1947, die meteen toegankelijk waren voor mannen én vrouwen. Als een soort beloning voor zijn werk won zijn eigen AMVJ in dat eerste seizoen de landstitel bij de mannen en de vrouwen.
Een vergelijkbare sportemancipatie vond bij het basketbal in 1933 plaats in het Concertgebouw, waar de AMVJ de eerste vrouwenbasketbalwedstrijd organiseerde, wederom onder leiding van Schmüll. Wie hieraan meededen en wat de uitslag was, weten we helaas niet meer, want dat werd niet gemeld door de aanwezige sportjournalisten, die nog wel de nodige weerstand hadden tegen serieuze vrouwensport.
Boeken en een brug
“Ondanks zijn buitengemeen intrigerende levensverhaal is Dick Schmüll in Nederland helaas een vergeten sportpionier,” schreef Bergsma in 2022 al in zijn boek Game Changers. Het was dan ook heel bijzonder dat in datzelfde jaar brug 415 bij de Parnassusweg in Amsterdam werd vernoemd naar Schmüll, na een verzoek van Bergsma.
Zoon Rick en dochter Albertine Schmüll op de Parnassusweg
De stad als stadion is na Game Changers en de Dick Schmüllbrug het derde eerbetoon voor de Amsterdamse sportpionier in korte tijd. Bijna 35 jaar na zijn dood is zo vastgelegd hoeveel de sport aan Schmüll te danken heeft.
Als afsluiting geeft Bergsma het woord aan Schmüll zelf, die in 1952 in Het Parool schreef hoe over het maatschappelijke belang van sport. “De spelende mens heeft getoond een wereldburger te kunnen zijn. Ik weet dat na elk spel de harde werkelijkheid weer voor de deur staat en dat de mens — helaas — slechts zo weinig tijd heeft om te spelen. Maar het aantal spelende mensen op de wereld is groter dan welk leger, dat door welke natie dan ook op de been gebracht zou kunnen worden. Misschien is de sport wel een medium waardoor beter begrip der volkeren tot stand gebracht zou kunnen worden. En daarmee ben ik dan toch nog een idealist.”