Het eerste studentensportcentrum van de Universiteit van Amsterdam werd gebouwd in de schaduw van de Vrije Universiteit
Het eerste sportcentrum van de Universiteit van Amsterdam zat aan de De Boelelaan, om de hoek van de Vrije Universiteit. Het zit nu op de plek, waar het begin jaren zestig al belangstelling voor had.
Het sportcentrum aan de De Boelelaan in 2010, linksonder, in de schaduw van de oprukkende Zuidas. Foto Doriann Kransberg via het Stadsarchief Amsterdam
Nog maar een mensenleven geleden werden sportieve studenten van de Universiteit van Amsterdam door heel de stad gehuisvest in rammelende locaties. Aan het begin van de jaren zestig bijvoorbeeld waren er bij gebrek aan een centraal onderkomen maar liefst acht verschillende locaties in gebruik. Op de Mauritskade 23 zat de eigen gymnastiekzaal van de universiteit, waar de conditietraining voor heren werd gegeven. De dames moesten daarvoor naar het Barleaus Gymnasium, ingang Lijnbaansgracht.
Verder werd er gebruik gemaakt van de Boerhaaveschool, de Politiezaal op het Hoofdbureau, een onderkomen aan de Valkenburgerstraat, het pand van de AMVJ nabij het Leidseplein en de Tramremise aan de Pancrasstraat. De roeiers zaten bij de Berlagebrug. Ter vergroting van de verwarring werd hier in 1962 ook nog de gymnastiekzaal van het Van der Waals-Lyceum aan de Mauritskade aan toegevoegd, samen met de Sporthallen Zuid – tien verschillende locaties!
Studentenvoorzieningen
Deze verspreiding over de stad zorgde niet bepaald voor een gestroomlijnd aanbod, precies in de tijd dat de studentensport in het blikveld raakte van de nationale politiek. In 1956 zorgde de commissie-Rutten voor een doorbraak, vernoemd naar de Nijmeegse hoogleraar en minister van Onderwijs tussen 1948 en 1952. In een onderzoeksrapport werd om meer aandacht gevraagd voor alle voorzieningen voor studenten, óók de lichamelijke opvoeding en sport, wat drie jaar later door de verantwoordelijke onderwijsminister Cals positief werd onthaald.
Het is daarom ook in deze jaren dat er door heel Nederland voor de eerste keer serieus werd gesproken over nieuwe studentensportlocaties, met het universitaire sportveldencomplex in Leiden in 1955 als eerste in zijn soort. In de ruim tien jaren daarna volgden onder meer Delft (1958), Tilburg (1964), de Vrije Universiteit in Amsterdam (1966) en Nijmegen (idem).
Deze naoorlogse decennia zijn daarmee doorslaggevend geweest voor de georganiseerde studentensport, gefaciliteerd door universiteiten en overheden. Natuurlijk waren er al langer studenten die een sport beoefenen, want dat gebeurde al in de negentiende eeuw met eigen verenigingen, die altijd onderdeel waren van het studentencorps. In Utrecht bijvoorbeeld werd in 1888 de studentensportvereniging Sphaerinda opgericht. Die bestaat nog steeds, net als legendarische studentenroeiclubs als Nereus uit Amsterdam, Laga uit Delft en Njord uit Leiden.
Die vooroorlogse clubs waren alleen niet bedoeld voor alle studenten en medewerkers van de universiteit, maar slechts voor de leden van het corps. Er werd dus geen enkele bijdrage geleverd aan een maatschappelijke ambitie om het algemene tekort aan lichaamsbeweging onder studenten te compenseren. In 1919 werd weliswaar de Algemeene Studenten-Sportvereeniging opgericht met afdelingen in verschillende steden, maar die kwam nooit verder dan een kwakkelend bestaan. De overheid en universiteit bemoeiden zich er in ieder geval niet mee, ook al was er reeds in 1935 een oproep van professor F.J.J. Buytendijk uit Groningen om meer aandacht te besteden aan dit lichamelijke welzijn.
Pas tijdens de oorlogsjaren kreeg deze gedachte meer aanhang, wat meteen na de Bevrijding leidde tot de eerste initiatieven in de studentensport, zoals de oprichting in november 1945 van de Algemene Sportvereniging Vrije Universiteit, de voorloper van het huidige Sportcentrum VU. Begin 1952 werd in Amsterdam het eerste internationale studentensporttoernooi georganiseerd met vertegenwoordigers uit Indonesië, Suriname en de Verenigde Staten, waarbij Nederland werd vertegenwoordigd door Amsterdamse studenten – het begin van een traditie.
De oplevering in 1976. Foto uit de collectie van het Stadsarchief Amsterdam
Ernstig bezwaar
Zo ontstond er ook bij de Stichting Lichamelijke Opvoeding en Sport aan de Universiteit van Amsterdam een groeiende behoefte aan een centrale locatie, mede door de enorme groei van de studentenaantallen in de naoorlogse jaren. De voorkeur ging uit naar de omgeving van de Jaap Edenbaan, maar daar ging de gemeente niet mee akkoord, zo blijkt uit een brief van 2 augustus 1962. ‘Zowel in het belang van de verkeersvoorzieningen als met het oog op een goede gang van zaken bij de exploitatie van de kunstijsbaan Jaap Eden, hebben wij er ernstig bezwaar tegen aldaar een terrein te bestemmen voor de oprichting van een Universitaire sporthal.’ Buitenveldert was veel geschikter, zo oordeelde het college van B&W, nota bene in de schaduw van Vrije Universiteit, die toen net in diezelfde omgeving haar nieuwe faculteiten bouwde. Een maand later stemde de UvA hiermee in en leverde in augustus 1963 een eerste schets in bij het ministerie, rekening houdend met een studentenpopulatie van 15.000.
Toch werd er nog niet gebouwd. Integendeel, want het aanvankelijke tijdschema was veel te optimistisch met een start van de bouwvoorbereidingen in juli 1963 en een uiteindelijke oplevering in 1967. Door de bureaucratische rompslomp raakte de universiteit zo zenuwachtig dat die noodplannen verzon, zoals een tijdelijk onderkomen op het IJsbaanpad, naast het Olympisch Stadion. Pas in januari 1974 gaf een commissie van Publieke Werken en Stadsontwikkeling officieel toestemming, toen er al 25.000 studenten waren – tienduizend méér dan verwacht bij de eerste schets! ‘De heivergunning wordt binnenkort verleend,’ schreef dagblad De Waarheid. ‘Met de bouw van het centrum zal dan worden aangevangen.’ Op 5 mei 1976 was dan eindelijk de opening, na veertien jaar ouwehoeren.
Tijdens de eerste gesprekken in de jaren 60 was Buitenveldert nog enkele lichtjaren verwijderd van het centrum van Amsterdam, maar ruim een kwart eeuw later veranderde dat heel snel met de oprukkende stad naar de huidige Zuidas, door de Volkskrant in 1992 een superlocatie genoemd, begrensd door de ringweg Amsterdam. Als de bouwgrond duur wordt, moeten helaas leuke dingen als sport meteen wijken voor de oprukkende betonwoestijn. En inderdaad, volgens diezelfde Volkskrant: ‘De gemeente Amsterdam heeft het hele gebied, van Ringweg tot de De Boelelaan, totaal acht hectare, aangewezen als grootstedelijk projectgebied.’
Het sportcentrum van de UvA was daarmee gedoemd om op zoek te gaan naar een nieuwe plaats. In de zomer van 2010 volgde de verhuizing naar de huidige locatie op het Sciencepark, nabij de Jaap Edenbaan. Na een halve eeuw was de wens van de universiteit om juist daar een centraal onderkomen te vinden dan eindelijk uitgekomen.