Het jubileum dat niemand viert: sportgeschiedenis is precies twintig jaar een academische discipline op de Nederlandse universiteit
Op 1 december 2004 werd Theo Stevens benoemd tot hoogleraar sportgeschiedenis. Hij was de eerste op een Nederlandse universiteit – het begin van een tijdperk van inmiddels twintig jaar.
Wim Jansen en rechts Wim van Hanegem in een boekenwinkel in 1970. Foto Eric Koch via het Nationaal Archief
Het is alweer bijna dertig jaar geleden dat ik na een zekere hoeveelheid bier op het idee kwam om mijn afstudeerscriptie te schrijven over Feyenoord in de Tweede Wereldoorlog. Ik was de eerste op mijn faculteit Moderne Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, die een sportonderwerp had gekozen. Niemand snapte er wat van, behalve mijn begeleiders Piet de Rooy en Dirk Damsma. Het bleek het begin van een loopbaan, die ertoe leidt dat jij dit verhaal nu leest.
Kort nadat ik met succes mijn studie had afgerond, ontmoette ik Theo Stevens voor de eerste keer. Tot 1997 werkte hij als historicus aan de Universiteit van Amsterdam met Nederlands-Indië als specialiteit, tot aan zijn pensioen.
Daarna stapte hij over naar sportgeschiedenis. Hij gaf als eerste op de UvA een werkcollege over sportgeschiedenis. In datzelfde jaar organiseerde Stevens ook de eerste studiedag over sportgeschiedenis, samen met Wilfred van Buuren, wat leidde tot een gezamenlijke publicatie. “Omdat daar nog zoveel is te doen en te ontdekken”, zoals hij zei.
Wat is er interessanter dan onderzoek te doen naar de plaats van de vrouw in de sport gedurende de afgelopen honderd jaar?
Op 1 december 2004 werd hij zelfs benoemd tot bijzonder hoogleraar sportgeschiedenis aan de Vrije Universiteit, ruim ná zijn pensioen. Het initiatief was genomen door NOC*NSF, waarna hij voor vier jaar werd benoemd. Zo kreeg sportgeschiedenis voor de eerste keer een academische status.
Stevens legde het eerste fundament onder dit specialisme. Naast zijn hoogleraarschap werd hij in 2005 conservator voor het sportmuseum in Amsterdam, de Olympic Exeprience. Met steun van adviseurs ging hij zo actief op zoek naar attributen en archiefstukken uit het nationale sportverleden. Ook ik was daarbij betrokken en heb in die tijd veel met hem samengewerkt.
Theo Stevens, foto via de familie
Buitenbeentje
Stevens was zelf vooral geïnteresseerd in wielergeschiedenis. Hij werkte lange tijd aan een onderzoek naar Jaap Eden, wereldkampioen schaatsen én wielrennen aan het eind van de negentiende eeuw. Verder was hij medewerker van het digitale olympisch archief van NOC*NSF.
Al dit werk ná zijn pensionering sloot aan bij zijn jeugdinteresses. “Als kind deed ik graag aan sport. Eerst gymnastiek en vervolgens voetbal. Bovendien is er op dit terrein nog relatief weinig historisch onderzoek verricht. Een zeker dedain onder historici speelt daarbij absoluut een rol. Wat dat betreft was ik altijd al een buitenbeentje, want ook mijn vorige hoofdonderwerp Indonesië, had weinig interesse onder de collega-historici.”
Zoals de interesse voor Indonesië tegenwoordig veel groter is, geldt dat voor de sportgeschiedenis. Stevens voelde zich daarom dikwijls een eenzame pionier met vervelende vragen van vakgenoten. Want hoe kun je de gewichtige internationale betrekkingen nou inruilen voor iets onbenulligs als sport? “Er zijn historici die zich af en toe op sportgebied wagen, maar in feite zijn het niet meer dan korreltjes die toevallig van tafel rollen.”
Marjet Derks
Een goed voorbeeld voor het maatschappelijke belang van sport is de vrouwengeschiedenis, zo zei Stevens keer op keer. “Wat is er interessanter dan onderzoek te doen naar de plaats van de vrouw in de sport gedurende de afgelopen honderd jaar?” In 1999 sprak hij daarom zijn waardering uit voor Marjet Derks van de Radboud Universiteit in Nijmegen. “Ze heeft zich in een aantal studies al op vrouwensport gericht, maar het zou goed zijn als er een systematische aanpak zou komen van de positie van vrouwen op sportgebied in het verleden.”
Dat is inmiddels gebeurd, want in 2016 jaar werd Derks hoogleraar sportgeschiedenis aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, als opvolger van Stevens. “Toen ik Theo leerde kennen in 1995 werkte ik bij het Nederlands Sportmuseum in Lelystad en hij aan de UvA,” zei ze later. “We raakten in gesprek over sportgeschiedenis en het ontbreken daarvan in het curriculum van geschiedenisstudenten. Hij raakte meteen enthousiast. Hij wist zijn élan over te brengen op een groep studenten van wie een aantal nog altijd actief is binnen de sportgeschiedenis. Altijd klonk hij enthousiast, energiek en vol plannen.”
Veranderd
We zijn nu precies twintig jaar verder. Stevens overleed in 2021. Derks is emiritus hoogleraar.
Gelukkig zijn er opvolgers, want op verschillende plekken in Nederland is het mogelijk om studies in sportgeschiedenis te doen, zoals bij Onno van Nijf in Groningen, Gijsbert Oonk in Rotterdam en via het multidisciplinaire project Re/Presenting Europe.
Op de Reinwardt Academie in Amsterdam is er zelfs een specialisatie Voetbal & erfgoed met veel internationale projecten, onder meer via Football Makes History.
Er is in die twintig jaar sinds de benoeming van Theo Stevens dus veel gebeurd met sportgeschiedenis als academische discipline. Er is vooral veel veranderd, want een student die nu een afstudeerscriptie wil maken, is waarschijnlijk niet meer de eerste van de faculteit.