Luchtige sportgeschiedenis: de eerste opblaasbare sporthal stond in 1961 in Amsterdam
De eerste opblaasbare sporthal van Nederland was een noodoplossing vanwege een enorm tekort aan faciliteiten. Dat is nu nog steeds zo.
Tom Okker was nog een onbekende jeugdspeler toen hij op 30 september 1961 geschiedenis schreef. Samen met Just Barth, Ronnie van Gelder en Nick Fleury speelde hij een demonstratiewedstrijd bij de officiële presentatie van een opblaasbare sporthal in Amsterdam-Zuid. Het was de eerste in zijn soort in Nederland en alleen dat was al heel bijzonder. De filmmakers van Polygoon legden dit daarom vast voor het Bioscoopjournaal met als conclusie dat deze innovatie goede mogelijkheden bood voor de Nederlandse sportwereld. Dat klinkt als goed nieuws, maar dat was het eigenlijk niet.
Sportnood
Het is op deze site al vaak opgemerkt dat de sport en recreatie geen enkele rol speelden bij de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog. Tot diep in de jaren zestig ging alle aandacht naar nieuwe huizen, nieuwe industrie en nieuwe wegen. Bestaande sportlocaties van vóór de oorlog werden verzwolgen door een betonwoestijn, onder meer in het Amsterdamse tennis van begin jaren zestig – vijftien jaar ná de Bevrijding.
Zo schreef de Volkskrant op 13 februari 1960 dat de gemeente Amsterdam had besloten om tachtig bestaande banen te verwijderen, geleden aan de Zuidelijke Wandelweg. Zo althans deelde de heer J. Roelvink mee op een vergadering van het district Amsterdam van de Koninklijke Nederlandse Lawntennishond, als één van de eigenaren van de getroffen tennisparken. ‘Aanvankelijk lag het in de bedoeling de banen nog tot begin 1962 in bedrijf te laten.’
Dat er een verhuizing aanstaande was, wisten de exploitanten overigens al vóór de oorlog, omdat de gemeenteraad toen had besloten om het gebied tussen het Zuider Amstelkanaal en de Ringspoorbaan te bestemmen voor stadsuitbreiding. Ter oriëntatie: dat is in de nabijheid van het huidige stadion Amsterdam Zuid. Dat het opeens zo snel zou gaan, was dan weer volkomen onverwacht, waardoor het niet mogelijk was om tijdig te zorgen voor vervangende banen. Zo dreigde een groot tekort, want Amsterdam had in die tijd 200 tennisbanen. Bijna de helft werd zo in het voorbestaan bedreigd.
De secretaris van de Sportraad Amsterdam, de heer C. P. de Smit, omschreef de nieuwe situatie als “verschrikkelijk”. Een speciale commissie opende het overleg met de gemeente, die begrip toonde voor de financiële moeilijkheden. Zo meldde Algemeen Handelsblad op 11 juli 1960 dat er een deal was gesloten over nieuwe terreinen in Zuid, die vanaf augustus zouden worden omgeploegd. De heer A. T. Olree, directeur van drie parken, kreeg een nieuw terrein met dertig tot veertig banen.
De overige veertig banen werden toegewezen aan de heren Van Meegeren, Roelvink en Westhof. Dat nam lang niet alle onrust weg, omdat de gemeente geen enkele financiële tegemoetkoming wilde geven. Integendeel, want de jaarlijkse erfpachtsom werd met 25 procent verhóógd.
Nylon tennishal
Roelvink zocht naar een noodoplossing, en kwam daarbij een Amerikaanse innovatie op het spoor: een opblaasbare sporthal. ‘De methode is vrij simpel,’ legde Trouw uit op 30 september 1961. ‘Een ventilator blaast lucht in een halfronde ballon, van geplastificeerd nylon. Door te zorgen voor een kleine overdruk in de ballon verheft het gevaarte zich van de grond en blijft als een prachtige hal overeind staan.’ Met een hoogte van acht meter kon hier een tennisbaan in worden aangelegd. Deze verplaatsbare hallen kosten ongeveer 50.000 gulden, in onze tijd vergelijkbaar met ruim anderhalve ton in euro’s. Roelvink bestelde er meteen maar twee.
Deze innovatie was nationaal nieuws, mede omdat hierdoor nieuwe mogelijkheden ontstonden voor de Nederlandse sportwereld. ‘De voordelen springen dadelijk in het oog,’ merkte Tubantia op. ‘Er zijn geen omvangrijke stellages nodig, waarvan de opbouw tijdrovend en kostbaar is. Deze tenten kunnen in enkele uren worden opgeblazen door middel van een of meer ventilatoren. Hoewel het materiaal bijzonder licht is, kunnen de tenten, een storm van 120 km per uur doorstaan.’
Berekeningen toonden aan dat de investering in ongeveer 600 speeldagen kon worden terugverdiend. De belangstelling was groot, want na de primeur in Amsterdam wilden tientallen andere tennisexploitanten ook een opblaasbare sporthal hebben.
Heropening
Op 24 maart 1962 was in Amsterdam-Zuid eindelijk de opening van de nieuwe tennisbanen, waarover de exploitanten en de gemeente ruim twee jaar eerder afspraken hadden gemaakt. Op het nieuwe onderkomen van Roelvink werden de opblaasbare hallen daarom weer verwijderd. Door heel het land bleven er daarna nieuwe exemplaren verschijnen, zoals in Amstelveen (1969), Den Haag (1970) en Papendal (1971).
Zo bleek ook dat een opblaasbare sporthal toch kwetsbaar kan zijn, ook al werd er in 1961 gezegd dat die tegen een zware storm was bestand. Dertien jaar later raasde een orkaan over ons land, waarbij zo’n hal genadeloos uit elkaar getrokken. Zo was aangetoond dat de exploitant altijd voorzichtig moest blijven.
In onze tijd is de opblaasbare hal nog steeds een bekend verschijnsel, overigens met precies dezelfde reden als in 1961 in Amsterdam. ‘Nijkerk krijgt waarschijnlijk nog dit jaar een blaashal,’ schreef het AD begin 2023. ‘Volgens de gemeente is dat een relatief goedkope oplossing voor het grote tekort aan zaalruimte bij sportverenigingen, met name in de winter.’
Waarmee de geschiedenis zich dus herhaalt, want dat probleem was er ruim zestig jaar geleden ook al.