Met de bouw van het eerste stadion van Nederland in 1913 begon een nieuw tijdperk
De Amsterdamse elite verzamelde zich op 14 juni 1913 aan de Amstelveenseweg voor het leggen van de eerste steen van Nederlandsch Sportpark, de voorganger van het Olympisch Stadion. Het was het begin van een nieuw tijdperk.
Het Nederlandsch Sportpark in 1913. Afbeelding via het Stadarchief Amsterdam
Begin 1900 was er overal in Amsterdam beweging. Het jubileumboek van het Olympisch Stadion uit 1937 maakte een opsomming: ‘Er was een wielerbaantje in het Willemsparkkwartier, waar Cordang triomfen vierde achter het Dunlop team; Jaap Eden versloeg er Beisenherz, Boele en veel anderen. In den Watergraafsmeer bleef R.A.P., de bekende Amsterdamsche voetbalverenging, jarenlang kampioen. Cricketers speelden op de weilanden, grenzend aan de stille Kruislaan en verder nog gelegen, hun mooie, maar nooit populaire sport. Op den Amstel roeiden, als nu, maar minder gedisciplineerd, vooral de studenten; de korfbalsport, die voor het eerst ook meisjes in actie bracht op de terreinen, was in opkomst.’
Geen van deze locaties was echter permanent, omdat de eigenaar – een boer of een winkelier bijvoorbeeld – vroeg of laat iets anders bedacht om meer geld te verdienen dan met het verhuren van zijn eigendom aan wat sporters. Een voetbalclub als Ajax trok in zijn eerste jaren van veld naar veld. De sport trok als een zwerver door Amsterdam.
Dit probleem trok de aandacht van de stedelijke notabelen. ‘Meer en meer deed de behoefte aan een groot, naar de eischen des tijds ingericht sportterrein zich voelen’, merkte Willem Holdert op, redacteur van het Algemeen Handelsblad. In 1908 werd er in de Amsterdamse gemeenteraad voor de eerste keer gesproken over de bouw van een stadion, na een motie van de liberale politicus J.H. Scheltema. Na overleg met burgemeester Van Leeuwen kwam het voorstel voor een groot sportpark, maar de benodigde 110.000 gulden kon aanvankelijk niet worden gerealiseerd.
Op 28 februari 1912 stemde de gemeente Amsterdam echter definitief in met de bouw van Het Nederlandsche Sportparkaan de Amstelveenseweg, tegenover waar nu het Olympisch Stadion staat. Weer zestien maanden later, op 14 juni 1913, legde de vijftienjarige Dirk Johannes van Aalstde eerste steen.
Koopmansgeest
Tientallen notabelen bezochten deze plechtigheid, allen van liberale snit en een en al koopmansgeest. Veruit de belangrijkste was C.J.K van Aalst, vader van Dirk Johannes en president van de Nederlandsche Handelsmaatschappij. Van hem zijn geen sportieve prestaties bekend, maar hij leverde zijn bijdrage aan het stadion vanwege het economische belang hiervan. Van Aalst stond in direct contact met koningin Wilhelmina en heel veel andere prominente figuren. Zowel met privé-investeringen als door het vervullen van bestuursfuncties bouwden al die mensen mee aan het sportpark, de eerste stenen ontmoetingsplaats voor de nationale sport. Via financiële transacties weten we bijvoorbeeld van de betrokkenheid van J.T. Cremer, minister en grootondernemer. Andere grote zakenmannen en financiers waren H.C. Rehbock, H.C. van der Honert en G. Baron Rosenthal.
Vanuit de media werd meegewerkt door de zoon van de eigenaar van het Algemeen Handelsblad, een krant die ook al via Willem Holdert een directe lijn had met de initiatiefnemers. Het was een belangrijke partner voor het sportpark, want de krant zamelde 300.000 gulden in voor de bouw – in onze tijd te vergelijken met drie miljoen euro. ‘Wanneer eenmaal het Sportpark in de hoofdstad gevestigd is,’ schreef het op 29 februari 1912, ‘zullen ook de voordeelen voor de stad zelve zeer groot zijn. Tienduizenden vreemdelingen zullen door de buitengewone attractie naar hier komen, zoodat het Sportpark indirect in niet geringe mate zal bijdragen tot den bloei van Amsterdam.’
De Britse sporthistoricus Niek Piercey onderzocht de geschiedenis van dit stadion voor zijn promotieonderzoek Football culture in two Dutch cities: Amsterdam and Rotterdam between 1910 and 1920. Wie waren die mensen die zorgden dat dit gebouwd kon worden? Welke maatschappelijke positie namen zij toen in? Piercy kwam tot een boeiende lijst, die nog niet eens compleet is. Toch geeft het een goede indruk over de grote coalitie ter stimulering van de Nederlandse sport.
- J.T. Cremer,president Nederlandsche Handelsmaatschappij, Eerste en Tweede Kamer
- C.J.K van Aalst, president NHM, lid Provinciale Staten, zakenman
- H.C. Rehbock, zakenman
- M.P. Voute, bankier, investeerder, kunstverzamelaar
- A. Roelvinck, bankier, Twentsche Bank
- H.C. van der Honert, Deli-Maatschappij
- Baron Rosenthal, Lippman, Rosenthal & Co
- G.C.B. Dunlop, Petroleumbronnen in Indië
- A. May Lippman, Rosenthal & Co
- J. Wertheim, bankier
- R. vom Rath, zakenman, cultureel ondernemer
- E. vom Rath, zakenman, kunstverzamelaar
- C. Boissevain, Concertgebouw, Gedeputeerde Staten, zoon van eigenaar Handelsblad
Deze mensen vormden de ruggengraat van de samenleving van begin vorige eeuw, de mensen die aan de touwtjes trokken – de politieke touwtjes, de economische, de culturele, de zakelijke – die directe banden hadden met het koningshuis, met de koloniën, de internationale economie. Zij allen waren gebonden door de idee van stadions voor de stedelijke ontwikkeling.
Eeuw van de Massa
Voor de sport zelf was deze ontwikkeling natuurlijk van enorm belang, want die had zich veel moeilijker kunnen ontwikkelen als deze notabalen zich er niet mee hadden bemoeid. Als er nergens een plek was om voor een groot aantal toeschouwers tegen een bal te trappen, zou een sport als voetbal nooit populair kunnen worden.
Het belang van deze grote coalitie gaat echter nog veel verder, want dankzij de komst van de stadions was Nederland in staat de stap te maken naar de twintigste eeuw. Over die eeuw is heel veel te zeggen, maar ik zou het voor nu heel kort willen samenvatten als de Eeuw van de Massa. Kenmerkende ideologieën waren communisme, fascisme en kapitalisme, die geen van allen prijzen hebben gewonnen voor respect voor het individu. Massamedia speelde een rol, al dan niet onder controle van de plaatselijke aanhanger van een massa-ideologie. Massaproductie, massatoerisme, massagraf, massahysterie – het hoorde er allemaal bij. En elk tijdperk heeft een tempel nodig. Het stadion werd daarmee de tempel van de Eeuw van de Massa.
En zo gingen de tempelbouwers aan het werk in Amsterdam – als pioniers, want nooit eerder had de stad een stadion gebouwd met bijhorende toegangswegen. Er konden 30.000 mensen in, waardoor dit het grootste gebouw werd in de geschiedenis van de stad! Dat was niet alleen een nieuw gebouw, maar een compleet nieuwe manier van organiseren en plannen. De architect werd daarom met grote zorg uitgekozen na het uitschrijven van een prijsvraag. Er waren 24 inzendingen, waarover de jury zich boog, onder leiding van Hendrik Berlage, verantwoordelijk voor Plan Zuid. Er lagen voorstellen onder de naam Olympia(twee keer zelfs), Ernst,Neerlands Colosseum en De Tijdsgeest. Er werd niet alleen gelet op het stadionontwerp zelf, maar ook op de beheersing van de verwachte mensenmassa’s: de zogenaamde toestroomingen wegstrooming. Met andere woorden: hoe beheers je de massa?
Bij de toestroomingkomen de bezoekers het stadion binnendruppelen, in blijde afwachting van het evenement. Bij de wegstroomingverlaten tienduizenden mensen tegelijk het stadion – meteen na het laatste fluitsignaal. De kans op een ramp door verdrukking of botsende toeschouwersstromen is op dat het moment het grootst en om dat te voorkomen moest heel goed worden nagedacht over ‘de geregelde circulatie der reusachtige mensenmassa’s’. Want hoe komen die duizenden of zelfs tienduizenden mensen veilig binnen en buiten? Zijn hiervoor genoeg toegangs- en afvoerwegen? Snapt iedereen waar ze heen moeten?
De eerste grote stadionramp was toen al geweest, in 1902 in Schotland met 25 doden en ruim 500 gewonden. In Amsterdam was het in 1911 bijna gruwelijk misgegaan vlak voor aanvang van een voetbalwedstrijd in de Watergraafsmeer tussen Nederland en Engeland. Door krankzinnige drukte stortte een tijdelijke houten tribune in en kon een andere net op tijd worden gestut. Door een wonder vielen er die dag geen doden.
Het werd Amsterdam in ieder geval nogmaals duidelijk gemaakt dat er een stadion moest komen mét een doordracht plan voor een geregelde circulatie van reusachtige mensenmassa’s. Met die criteria bleef het ontwerp van Harry Elte voor Het Nederlandsche Sportparkals enige over. ‘Voor Amsterdam is dit feit van zoo grote beteekenis,’ verklaarde C.J.K. Aalst plechtig, ‘omdat onze goede stad meer nog dan tot nu toe zich wereldstad zal kunnen noemen.’
Aanvankelijk zou het stadion van tijdelijke aard zijn om te wijken voor Plan Zuid, maar vanwege het grote succes werd anders besloten. ‘De architect Berlage heeft gemeend aan het stadion een blijvende plaats in het te wijzigen uitbreidingsplan te moeten toekennen,’ aldus het College van B&W in oktober 1914 in een schrijven aan de gemeenteraad.
De Nederlandse gedachte
Het Nederlandsche Sportpark steunde op 2.800 palen en kenmerkte zich door vier torens. Eromheen waren tennisbanen en velden voor hockey en cricket – in totaal een oppervlakte van drie hectare. In het stadion zelf werd het voetbalveld omringd door een atletiekbaan en een zandbaan voor paardensport.
Tijdens de opening op 5 april 1914 waren er 20.000 toeschouwers. Daarbuiten krioelden nog eens duizenden mensen rond, zoals straathandelaren, politieagenten en kruimeldieven. Nooit eerder in de geschiedenis van Amsterdam waren zoveel mensen op één ruimte bij elkaar geweest. En dat was niet eenmalig, maar zou zich met grote regelmaat gaan herhalen vanwege grote evenementen. Door het stadion moest Amsterdam zichzelf daarom anders inrichten, ‘naar de eischen des tijds’.
De grote sportwedstrijden bleven alleen uit, omdat enkele maanden na de opening de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Het internationale sportverkeer lag opeens jarenlang plat en daarmee het unique selling pointvan het sportpark. De goede contacten van Van Aalst met het koningshuis betaalden zich hier meteen uit, want via koningin Wilhelmina kwam er een nieuwe functie voor het stadion: nationale legerevenementen met een lid van het Koningshuis als eregast, wuivend naar volk en leger. In 1917 bijvoorbeeld deden soldaten in sporttenue mee aan een groots opgezette Legerdag. De militairen moesten marcheren, hordelopen en touwtrekken en er stond zelfs een vliegdemonstratie op het programma. De beste deelnemers werden door de koningin en generaal Snijders onderscheiden. Deze gebeurtenis werd vastgelegd op film vanwege de grote propagandistische waarde – tegenwoordig opgeslagen bij Filminstituut Eye.
Vergelijkbare bijeenkomsten werden die oorlogsjaren vaker gehouden, waarmee het stadion een nationale ontmoetingsplaats werd voor sport, leger, volk en koningshuis. Het was het begin van een traditie, die na de Eerste Wereldoorlog werd voortgezet – eerst in het Sportpark en vanaf 1928 in zijn opvolger, het Olympisch Stadion. Het waren tenslotte de grootste ommuurde plekken waar een gevoel van saamhorigheid kon worden gecreëerd tussen koningshuis en volk. ‘De nationale gedachte bindt ons hier allen tezamen,’ omschreef Wilhelmina in 1933 dit tijdens het feest in het Olympisch Stadion vanwege haar 35eregeringsjubileum. Tienduizenden mensen juichten en wuifden – voor Sport, Nederland en Oranje.
Ondanks deze nationale rol werd het sportpark al na vijftien jaar afgebroken omdat er aan de andere kant van de straat een nóg betere ontmoetingsplaats was gebouwd: het Olympisch Stadion.