Ruimte tussen de regels: hoe ongehoorzame bestuurders streden voor de toegankelijkheid van de sport
De toegankelijkheid van de Nederlandse sport is voor het grootste deel gevormd door langdurig beleid en de innige samenwerking met de overheid. We hebben ook veel te danken aan mensen, die zich juist niet aan de regels hielden.
Jan Cottaar als verslaggever in de Tour de France van 1959. Foto Harry Pot via het Nationaal Archief
Jan Cottaar stond niet bekend als een revolutionair. Eind jaren veertig werd hij bekend als radioverslaggever bij de KRO, onder meer bij de Olympische Spelen in Londen en de Tour de France. Hij had veel belangstelling voor de maatschappelijke kant van sport en lichamelijke opvoeding, die hij beschouwde als de fundamenten van de maatschappij, met name voor de jongeren.
Met zeer veel interesse las hij dan ook de Nota betreffende Lichamelijke Vorming en Sport, die op 13 februari 1960 werd gepresenteerd door minister J. Cals van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Het was voor de eerste keer dat de nationale overheid over dit onderwerp een samenhangende visie presenteerde. Cals merkte daarbij op dat ‘sport een der vormen van vrijetijdsbesteding is, welke een steeds belangrijker plaats in de Nederlandse samenleving gaat innemen’.
De minister was positief over de ontwikkeling van zijn beleidsterrein na een zeer moeilijke periode. ‘Gedurende de oorlogsjaren en in de eerste jaren na de bevrijding zijn de omstandigheden bijzonder ongunstig geweest.’ Meteen daarna waren de mouwen opgestroopt, want dat doen Nederlanders nu eenmaal als hun land gehavend uit een wereldoorlog strompelt. Met trots wees Cals erop, ‘dat sinds 1945 circa 1000 gymnastieklokalen ten behoeve van het onderwijs zijn gebouwd, waaruit kan worden afgeleid, dat het aantal hier te lande aanwezige gymnastieklokalen na de Tweede Wereldoorlog met ruim een derde is toegenomen.’
In de nota werd een vergelijking gemaakt met landen als Denemarken, West-Duitsland, Italië, Zweden en Zwitserland, waarbij Nederland het goed deed. Er werden mooie grafieken van gemaakt.
Cottaar vond deze publicatie zo belangrijk dat hij zich opsloot in zijn werkkamer om het te bestuderen. ‘Hij meende toen voldoende op de hoogte te zijn van de strekking van de nota en schreef naar aanleiding daarvan een overpeinzing,’ zo opende De Katholieke Illustratie zijn bijdrage.
Natuurlijk was hij verheugd dat er eindelijk zo’n overheidsnota was verschenen. ‘Wij moeten u er dankbaar voor zijn, Excellentie, dat gij en uw departement met zoveel ernst, nauwkeurigheid en zelfs toewijding een werkstuk hebben voltooid, dat gij dan op uw persconferentie wel geen sportnota wilde noemen, maar waarin toch een groot gedeelte aan de sport of beter gezegd aan de lichamelijke vorming is gewijd.’
Dat nam niet weg dat de feiten wel heel gunstig werden gepresenteerd, vervolgde de sportjournalist. ‘Daar hebben wij echt verbaasd van opgekeken.’ Nadat Cottaar ook nog eens de rooskleurige cijfers over de nieuwe sportaccommodaties in internationaal perspectief had bekeken, veranderde zijn humeur: ‘Wij hebben verzet in ons gevoeld.’
Volgens hem waren die overheidscijfers zowel misleidend als onjuist, ‘al zullen wij ongetwijfeld het kleine groothertogdom Luxemburg wel achter ons laten’. De nota was voor Cottaar een grote teleurstelling: ‘Wij hadden zo graag nog iets meer van u gezien, Excellentie…’
De bestuurders van het Nederlands Handbal Verbond waren er ook niet zo blij mee. In een reactie wezen zij erop dat de sport in de voorgaande jaren vooral had geprofiteerd van de veilinghallen, die hun ruimtes ter beschikking hadden gesteld. ‘Zij steken daarin gunstig af bij de overheid, die in dit opzicht niets doet, maar wel in de sportnota constateert, dat er vierendertig specifieke (maar onvindbare) sporthallen in Nederland zijn.’
De enige keren dat de nationale overheid contact had opgenomen, zo vervolgde het NHV vilein, was voor het incasseren van vermakelijkheidsbelasting voor de wedstrijden in die veilinghallen.
Betonwoestijn
De kritiek was dus groot in 1960, ook al waren er toen al wel degelijk faciliteiten voor sport en lichamelijke opvoeding gebouwd, zo beschreef Maarten van Bottenburg precies 25 jaar geleden in zijn essay over de geschiedenis van de Landelijke Contactraad, de voorloper van de VSG. Dat gebeurde zelfs al vóór de Tweede Wereldoorlog, maar dan wel op gemeentelijk niveau, zónder de nationale overheid.
Met behulp van dit onderzoek van Van Bottenburg uit 1999 is de verontwaardiging van Cottaar en de handballers goed te begrijpen. ‘Halverwege de jaren vijftig werd het tekort aan gymnastieklokalen op 1.500 geschat, begin jaren zestig op ruim 2.700.’ Hetzelfde probleem was er bij de sporthallen, zoals de handballers al hadden opgemerkt. ‘Binnensporten werden destijds beoefend in de meest uiteenlopende overdekte ruimten, zoals tramremises, korenbeurzen, markthallen en veilinggebouwen.’
En ook in het voetbal was het geen feest: ‘In de periode van 1952 tot 1961 konden 67% van de voetbalwedstrijden bij de adspiranten en 43% bij de amateurs door afkeuring van de velden geen doorgang vinden.’
Deze problemen waren zo groot, omdat ons land was gegrepen door de wederopbouw na Tweede Wereldoorlog. De nationale overheid had alleen maar belangstelling voor nieuwe huizen, wegen en industrie. Dat is heel begrijpelijk na alle oorlogsverwoestingen, maar er was hierdoor geen enkele aandacht meer voor het lichamelijke en geestelijke welzijn van de bevolking. Veel vooroorlogse faciliteiten voor sport en recreatie werden verzwolgen door de oprukkende betonwoestijn.
Met name de jongeren waren het slachtoffer, verklaarde de Sportraad Amsterdam in 1952 bij haar oprichting: Er is vastgesteld dat de jeugd te weinig gelegenheid heeft bepaalde takken van sport te beoefenen.’
Deze problemen werden in datzelfde jaar ook op de Nederlandse Antillen besproken in het dagblad Amigoe di Curaçao: ‘Is het niet op zijn minst treurig te noemen, dat in Nederland duizenden jongens en meisjes, van wie velen op fabriek of kantoor werken, geen gelegenheid meer vinden om in de avonduren wat ontspanning te zoeken in de sport? En is het niet een kortzinnigheid der gemeentebesturen, dat zij bij al die acties voor huizenbouw en industrie het belang van recreatie in de sport over het hoofd zagen?’
Generatieconflict
Op lokaal bestuurlijk niveau zorgde dit allemaal voor veel frustratie. Het was beschamend, zei Mr. C. Th. E. Graaf van Lijnden van Sandenburg in 1954 als Commissaris van de Koningin in de provincie Utrecht, dat er honderden scholen waren gebouwd zonder voldoende gelegenheid voor sport en beweging. “Ook aan goede sport- en speelvelden is overal een klemmend gebrek.”
Het spreekt voor zich dat de Landelijke Contactraad zich hierbij aansloot, omdat de leden van dit gemeentelijk netwerk er met hun neus bovenop stonden. Zij vreesde dat de sport het contact zou verliezen met de jongeren, aldus Van Bottenberg, en sprak over een crisis in de jeugdbeweging. ‘Jeugdverenigingen worden kinderverenigingen omdat jongeren van zestien jaar en ouder de formele organisaties vaarwel zeggen en overgaan tot informele groepsvorming.’
Een complete generatie werd in feite aan haar lot overgelaten, vatte Algemeen Handelsblad al die problemen samen op 12 januari 1951. ‘Waar kan je hier een geïmproviseerd rovertjesspel doen, waar krijgertje spelen, waar spanning en avontuur beleven zonder onder een auto te komen of door een agent te worden berispt?’ Het was daarom niet zo heel vreemd dat in deze tijd de kiem werd gelegd van de gezagscrisis en het generatieconflict van de jaren zestig. De nozems, provo’s en hippies waren het antwoord op de betonwoestijn.
Geheime sporthal
Toch stonden die jongeren niet helemaal alleen, want sommige bestuurders hielden zich zelf ook niet altijd even keurig aan de regels. Cottaar voelde niet als enige het verzet in zich.
Jonkheer Antoine Feith was tussen 1946 en 1959 burgemeester van de gemeente Coevorden. In de laatste jaren van zijn ambtsperiode realiseerde hij daar een enorme sporthal, die nationale belangstelling trok. Om dit voor elkaar te krijgen, nam hij wel wat ambtelijke sluipwegen. Hij wilde daarmee voorkomen dat de nationale overheid in de gaten kreeg waar hij mee bezig was.
Feith sprak in die beginfase daarom niet over een sporthal, omdat er dan waarschijnlijk een bouwverbod was afgekondigd. ‘In de eerste voorstellen werd gesproken van een vergrote gymnastiekhal,’ schreef Het Parool bij de opening in 1960. ‘Het gebouw werd later een turnzaal genoemd, werd ten slotte nog eens voorgedragen als een dorpshuis, maar het gebouw kwam er.’
Enkele bekende sporters kwamen meteen naar het nieuwe sportwonder in Drenthe om dat met eigen ogen te aanschouwen. “Dit soort gelegenheden heeft de Nederlandse sport broodnodig,” zei Klaas Boot, tienvoudig turnkampioen van Nederland. “Uniek in Nederland,” voegde Hidde van der Ploeg hieraan toe, 38-voudig volleybalinternational. En ook de basketballers keken ademloos rond. Ton Boot: “In Amsterdam hebben wij zoiets helaas niet. Dit is groots. Ik had niet verwacht zoiets in Coevorden te zien.” Joop Koper tenslotte, coach van Blue Stars, had zoiets moois alleen nog maar meegemaakt in Praag.
Uit dank werd de sporthal naar Feith vernoemd. Helaas is dit monument van bestuurlijke ongehoorzaamheid alweer afgebroken.
Geheime scheidsrechters
Een andere opmerkelijke vorm van ongehoorzaamheid speelde zich begin jaren 60 af in het voetbal, waar, zoals al was opgemerkt, heel veel wedstrijden werden afgelast vanwege de slechte velden. Er was verder een groot tekort aan scheidsrechters, vooral bij de jongens tot veertien jaar.
Bondsadministrateur Teun Bakker van de afdeling Noord-Holland van de KNVB kwam op het idee om daarvoor een aantal vrouwen op te leiden, maar daar wilde de nationale voorzitter A.L.M. Schröder niets van weten. Als er vrouwen mochten fluiten, zei Schröder, mochten ze ook lid worden de bond. En dat was niet de bedoeling, zodat de voorzitter zijn veto uitsprak.
Bakker trok zich er niets van aan en vroeg aan Ineke Boom (21), Klazina Laan (20) en Nel Rentenaar (20) of zij bereid waren om in het grootste geheim een scheidsrechtersopleiding te volgen. Dat deden ze ’s avonds op het kantoor van de KNVB in Alkmaar met de gordijnen dicht, zodat niemand op straat kon zien wat zich binnen allemaal afspeelde.
Na een periode van zes weken kreeg het drietal op 11 juni 1961 de leiding bij enkele wedstrijden op een jeugdtoernooi in Alkmaar met 5000 deelnemers. De jonge spelers werden vooraf niet ingelicht over de aanwezigheid van een vrouw op het veld. De media wisten dan weer wél dat dit zou gebeuren en waren massaal aanwezig bij de allereerste vrouwen ooit bij een KNVB-evenement. ‘Wel, dat verliep heel normaal,’ constateerde De Waarheid na afloop nuchter. ‘Er overleed niemand van schrik en de wedstrijd verliep zoals hij verlopen moest.’ De jongens zelf waren zeer tevreden over de wedstrijdleiding.
De eerste vrouwelijke scheidsrechters, foto via het Regionaal Archief Alkmaar
Bakker kreeg daardoor het zelfvertrouwen om nog eens vijf vrouwen op te leiden. Het leek een goede oplossing voor een groot probleem in het voetbal, maar Schröder weigerde nog steeds principieel om mee te werken. Op 3 november 1962 kwam dit onderwerp ter sprake op de Bondsvergadering, waar het bondsbestuur een grote nederlaag leed. Met een gigantische meerderheid kregen vrouwen toestemming om te fluiten bij jeugdwedstrijden.
Dankzij de Alkmaarse ongehoorzaamheid konden vrouwen lid worden van de KNVB – voor de eerste keer sinds de oprichting in 1889! ‘Een historische datum in de bewogen geschiedenis van de KNVB,’ oordeelde tijdschrift Sportkroniek terecht.
Het verhaal wordt helemaal mooi, omdat Shona Shukrula dit voetbalseizoen als eerste vrouwelijke scheidsrechter wordt ingezet bij het mannelijke profvoetbal. Shukrula komt uit Alkmaar, net als die pioniers uit 1961.
Ruimte tussen de regels
Zo hebben we drie voorbeelden van bestuurlijke ongehoorzaamheid, die ertoe hebben geleid dat de sport steeds toegankelijker werd gemaakt voor een breed publiek. Jan Cottaar en de handbalbestuurders namen de vrijheid om de overheid erop te wijzen dat die wel heel positief over zichzelf schreef in de eerste Sportnota. Jonkheer Feith sloop door de overheidsvoorschriften om de mooiste sporthal van zijn tijd te bouwen. De KNVB in Alkmaar negeerde de eigen voorzitter om meer scheidsrechters op te leiden voor het jeugdvoetbal, waarmee ook nog eens de eerste vrouwen werden toegelaten tot de bond.
Die bestuurders hebben daarmee geen enkele wet overtreden. Die bestuurders hebben ook geen enkele oproep gedaan tot een gewapende revolutie. Die bestuurders vonden juist ruimte in de regels, omdat zij streden voor de toegankelijkheid van de sport. Zo kwamen er steeds meer mensen in beweging.
Ook in onze tijd moeten bestuurders in beweging blijven en blijven zoeken naar de ruimte tussen regels. Voel het verzet, net als Jan Cottaar in 1960.
Dit artikel staat ook in ‘Sport voor iedereen in verleden, heden en toekomst’, een jubileumuitgave van de Vereniging Sport en Gemeenten. Het eerste exemplaar werd op 26 september aangeboden aan staatssecretaris Vincent Karremans.