Sporterfgoed uit 1924 is het antwoord op maatschappelijke problemen van 2024
Het sporterfgoed kan een bijdrage leveren aan nieuwe maatschappelijke inzichten. Daarvoor blader ik door een boek over sport en architectuur van honderd jaar geleden.
Precies een eeuw geleden werkten Jan Wils en Pieter Scharroo heel hard aan het boek Gebouwen en terreinen voor gymnastiek, spel en sport, dat een jaar later werd uitgebracht. In bijna 300 pagina’s werd uitgelegd wat de praktische eisen zijn voor sport- en spellocaties, of het nou ging om een voetbalveld, een overdekte tennishal of een speeltuin – keer op keer begeleid door tekeningen en schetsen. Je kan het hier downloaden.
De auteurs plaatsten de opkomst van sport en recreatie in direct verband met de wederopbouw van Europa na de Eerste Wereldoorlog en de daaropvolgende economische crisis, die ook Nederland hard trof. ‘De economische fundamenten van de maatschappelijke samenleving zijn vernield,’ schreven zij in het voorwoord, ‘en kunnen slechts worden hersteld, wanneer alle personeele en materiëele krachten, waarover kan worden beschikt, tot het uiterste en onder ontwikkeling van de volle kracht, worden ingespannen en daarbij stelselmatig volgens een logisch organisatieplan gebruikt worden.’
Na de vreselijke oorlog moest er een nieuwe plek van ontmoeting komen waar de oude vijanden aan een gezamenlijke toekomst konden werken. Daarvoor was de sport ideaal, zeiden Wils en Scharroo. ‘In dezen tijd van verwarring en drijvende onzekerheid moet meer dan ooit tevoren als eisch worden gesteld: een vlugge geest in een vaardig lichaam!’ Het duo hield dan ook een pleidooi om proefondervindelijk te zoeken naar die nieuwe eisen van de tijd.
Hier gratis abonneren op mijn LinkedIn-nieuwsbrief over sporterfgoed
Lucht en licht
Wils en Scharroo hadden allebei een grote belangstelling voor sport, ieder vanuit een ander gezichtspunt. Wils was als architect zeer geïnteresseerd, omdat hij wilde weten welke bijdrage zijn vakgebied kon leveren aan meer lucht en licht in het dagelijks leven van de grote massa. In 1928 was hij verantwoordelijk voor het Olympisch Stadion in Amsterdam, dat bekend stond als ‘de steenen sportstad’.
Scharroo was beroepsmilitair, tevens actief als sportbestuurder bij onder meer de Atletiekunie en het Internationaal Olympisch Comité. In 1919 had hij een ontwerp gepresenteerd voor een stadion in Den Haag, dat er uiteindelijk nooit is gekomen.
Het mooiste stadion dat Nederland nooit had
Dit duo kende elkaar zo al een tijdje, beide met de basis in de regio Den Haag. Ze zaten onder meer in de redactie van het maandblad Het Bouwbedrijf. ‘De bedoeling van deze uitgaaf,’ vatte De Leeuwarder Courant op 30 juli 1924 samen na de presentatie van het eerste nummer, ‘wordt in een inleiding uiteengezet: in de eerste plaats zal aandacht geschonken worden aan de techniek van het bouwen en het streven is dit deel van den inhoud van belang te doen zijn voor den man van de practijk, hem op de hoogte te houden van nieuwe constructies, hulpmiddelen, werktuigen en materialen en hem door het publiceeren van teekeningen en beschrijvingen bekend te maken met de oplossingen, welke anderen aan de bouwproblemen van dezen tijd gegeven hebben.’
Het motto van dit tijdschrift was dus zeer praktisch, net als bij het boek van Wils en Scharroo. Elke revolutie begint tenslotte als een mooie gedachte, maar het wordt nooit wat als niemand snapt hoe zoiets moet worden georganiseerd. Idealen moeten in de praktijk worden gebracht voordat de revolutie is mislukt.
Tussen paleis en stal
Wils en Scharroo verkeerden daarmee in dezelfde situatie als wij nu, want opnieuw zoekt de maatschappij naar nieuwe organisatievormen, die dit keer moeten aansluiten op behoeftes als biodiversiteit, klimaatadaptatie en een gezonde omgeving.
Tegenwoordig wordt dat natuurinclusief sporten en bewegen genoemd, want elk tijdperk heeft nu eenmaal zijn eigen woordenschat. Ook de maatschappelijke vragen en antwoorden verschillen per tijdperk, maar de basisgedachte blijft hetzelfde: wat is het antwoord van de sport op de grote maatschappelijke problemen van het moment? Daar voeg ik graag nog een vraag aan toe: kan het sporterfgoed een bijdrage leveren aan nieuwe inzichten?
Pierre de Coubertin schreef als geestelijk vader van de moderne olympische beweging het voorwoord voor Wils en Scharroo. Hij noemde drie voorwaarden voor een goed sportgebouw: het moest niet te veel kosten, zorgvuldig zijn gebouwd en degelijk zijn afgewerkt. Niet alles hoefde als nieuw wonder van de architectuur te worden afgeleverd, maar er was wel serieuze aandacht nodig. Er zijn méér mogelijkheden dan óf een paleis óf een stal.
In de honderd jaar daarna veranderden de maatschappelijke eisen voor sportgebouwen keer op keer, als er in ons land überhaupt al belangstelling voor was. Na de Tweede Wereldoorlog was daar in ieder geval geen sprake van bij de nationale overheid, want het verwoeste land moest zo snel mogelijk worden herbouwd met nieuwe huizen, wegen en fabrieken. De vooroorlogse sport en recreatie moest hiervoor regelmatig wijken, ook al was er sprake van een geboortegolf. Tijdens de wederopbouw waren er daarom steeds minder ontmoetingsplekken voor steeds méér mensen.
Zo werd pas in 1960 in Coevorden de eerste sporthal van het land geopend, waarbij burgemeester jhr. mr. A. Feith vanwege zijn persoonlijke betrokkenheid een doorslaggevende rol had gespeeld. Hij had niet zozeer samengewerkt met het verantwoordelijke ministerie, maar elke keer gelogen wat er in zijn gemeente gebeurde. ‘In de eerste voorstellen werd gesproken van een vergrote gymnastiekhal,’ schreef Het Parool. ‘Het gebouw werd later een turnzaal genoemd, werd ten slotte nog eens voorgedragen als een dorpshuis, maar het gebouw kwam er.’ Pas toen er geen weg terug meer was, vertelde Feith tegen de minister dat er een sporthal werd gebouwd.
Feith was tegen hetzelfde probleem aangelopen als Wils en Scharroo in 1924: ‘Het kan toch niet ontkend worden, dat de uitbreiding van de steden, welke overal in een tempo is gegaan als nog nooit in de geschiedenis voorkwam, vrij eenzijdig en tot op zekere hoogte ook op onvoldoende, bekrompen wijze heeft plaats gehad.’ We kunnen de burgemeester van Coevorden daarom als een creatieve geest beschouwen, die ondanks alle beperkingen de eerste sporthal van het land bouwde – een nieuwe ontmoetingsplek.
Het Hengelse Zand
De strijd om de openbare ruimte woedt in onze tijd nog meer dan in de vorige eeuw, waardoor er opnieuw creatieve oplossingen nodig zijn – al helemaal als er ook nog eens natuurinclusieve eisen worden gesteld. Het lijkt het makkelijkste om een ongewenste situatie per onmiddellijk te verbieden om die dan te vervangen door een variant, die beter is voor zowel de sporter als de natuurlijke omgeving. Dat werkt alleen niet, omdat zo’n ingreep een aanval is op een leefstijl van mensen, die zelf nooit het idee hebben gehad dat ze iets verkeerds hebben gedaan. Ondertussen wordt hun plek van ontmoeting afgepakt door buitenstaanders – een garantie voor gedoe.
De motorsportvereniging TCD Hummelo in de Achterhoek laat zien dat dit veel beter kan. Hun sport was in de jaren 70 al populair in die regio, zo legde Normaal vast in Oerend Hard:
Naar de motorcross op het Hengelse Zand
De hoender en de vrouw
Die stoven aan de kant
Bertus op zien Norton
En Tinus op de BSA
De motorsportvereniging zoekt naar een organisatievorm, waarbij die oude situatie wordt gehandhaafd met nieuwe ideeën over natuurinclusief sporten. ‘De wereld verandert,’ merkt de club zelf op. ‘De druk op de motorsport neemt toe, terwijl het draagvlak afneemt. Vooral met betrekking tot uitstoot en geluid krijgen critici steeds meer voet aan de grond.’
Er ontstond behoefte aan een hybride oplossing, waarbij de situatie van het verleden samengaat met de nieuwe behoeftes en eisen. TCD Hummelo had daarbij niets aan de informatie van Wils en Scharroo over de motor- en autobanen, omdat zulke faciliteiten in 1924 nog zo nieuw waren dat dit deel bestond uit algemeenheden. ‘De factoren, die het aanleggen van eene goede baan bepalen, worden verschillend beoordeeld en zijn zoo afhankelijk van de plaatselijke gesteldheid, dat ieder geval weer volkomen op zich zelf bestudeerd en naar de laatste technische vindingen moet worden beoordeeld.’
In 2008 begon de club daarom met actief natuuronderhoud van haar accommodatie op De Heksenplas. Tijdens een symposium over biodiversiteit in 2016 bleek zelfs dat zulke plekken een goede leefomgeving zijn als hier actief aan wordt gewerkt. De resultaten zijn sindsdien zo succesvol dat de club twee milieuprijzen heeft gewonnen. Deze milieuvriendelijke motorclub trekt inmiddels internationale belangstelling als een goed voorbeeld van natuurinclusief sporten.
Bertus en Tinus rijden ondertussen allang niet meer, zong Normaal:
Maar zoals altied kom an dat gejakker een end
Deur ’n zatte kerel die de snelheid van een motor niet kent
Bertus ree d’r op en Tinus kwam d’r vlak achteran
Iedereen die zei van die lui heur-ie nooit meer wat van
Hun geliefde sport bestaat dan nog wél, maar dan met de nieuwste inzichten. Met praktische oplossingen zijn er in Hummelo revolutionaire stapjes gezet, waardoor deze ontmoetingsplaats is gehandhaafd.
En wie gaot oerend hard!
Nieuwe behoeften
Wils en Scharroo leefden ook al in een tijd vol verandering. ‘Er zijn nieuwe behoeften geboren, behoeften, die vorige geslachten niet gekend hebben; nieuwe behoeften, die voortgevloeid zijn uit veranderde levensomstandigheden en meer menschelijke begrippen.’
Hierbij zaten sport en recreatie, om te kunnen ontsnappen aan de krappe en bedompte stad. Het Olympisch Stadion van Wils lag dan ook aan de rand van het toenmalige Amsterdam, de overgang van steen naar groen. Tot de negentiende eeuw waren de meeste parken slechts toegankelijk voor de elite, zodat de grote massa elders zijn vermaak moest zoeken. ‘Thans is elk stadspark vrijwel volkomen volksbezit,’ luidde de conclusie in 1924, ‘en wordt er naar gestreefd, hun aantal zoo groot mogelijk en hunne indeeling zoo doeltreffend en genotvol mogelijk te maken.’
De openbare ruimte van de vorige eeuw was daarmee gedemocratiseerd, waar iedereen toegang tot kreeg. Inmiddels bestaat één procent van het Nederlandse landschap uit sportterreinen, die vooral in de stedelijke gebieden uiterst doelmatig zijn ingericht. Er zijn clusters ontstaan buiten de bewoonde gebieden, waarbij zoveel mogelijk verenigingen gebruik maken van de beschikbare ruimte. Gemeentes hebben vaak een sturende rol, die met een kritische blik kijken naar de bezettingsgraad van de velden. Al dan niet onder druk werden clubs verplaatst, gefuseerd of zelfs opgeheven.
Dat is het best zichtbaar in het voetbal, bleek in 2017 in de Bosatlas van het Nederlandse voetbal. In de jaren tachtig speelden ongeveer 1,1 miljoen voetballers bij circa 8000 voetbalclubs. Veertig jaar later is het aantal leden gegroeid naar 1,2 miljoen, maar dan wel bij 3.000 clubs – méér dan een halvering van het aantal verenigingen!
De sport leek in die tijd vooral een logistiek probleem voor gemeentes, in de voortdurende strijd om de openbare ruimte. In de afgelopen decennia is er aandacht gekomen voor andere zaken, zoals duurzaamheid en circulariteit. De Zevenheuvelenloop bij Nijmegen verlegde al in 1992 de route om beter bereikbaar te zijn voor treinreizigers. Het gebruik van plastic wordt teruggedrongen. Stadions leggen zonnepanelen aan, waarvan ook de omwonenden gebruik van kunnen maken. Zo zijn er tientallen voorbeelden van vergelijkbare maatregelen in de Nederlandse sport.
Door het veranderende klimaat is er in de afgelopen jaren een nieuw besef ontstaan dat het hierbij niet moet blijven. De sport heeft nieuwe antwoorden nodig voor de grote maatschappelijke problemen van onze tijd, die natuurlijk niet alleen door de sport zelf kunnen worden bestreden. De list van burgemeester Feith uit Coevorden uit 1960 kunnen we niet meer opnieuw toepassen, omdat er samenwerking nodig is.
‘Sportclubs houden zich in de eerste plaats bezig met de sport,’ schreven NOC*NSF en de provincie Gelderland dan ook in 2022 in een gezamenlijk inspiratiedocument. ‘Toch bestaat er ook bij sportclubs een (latente) behoefte om het sportpark zo aantrekkelijk en plezierig mogelijk in te richten. Meer biodiversiteit op het sportpark kan daar een waardevolle bijdrage aan leveren.’
Met dat inspiratiedocument stapten de makers in de voetsporen van Wils en Scharroo, waarbij ze proefondervindelijk zoeken naar de ontwikkeling van natuurinclusieve ontmoetingsplaatsen. Dat zal moeilijk zijn, net als in 1924, want niet iedereen was in die tijd even enthousiast over Gebouwen en terreinen voor gymnastiek, spel en sport. Volgens een recensent was het te snel en ondoordacht gemaakt, waardoor het zijn waarde verloor. ‘Een goede handleiding zou daarom van bijzondere waarde kunnen zijn, maar niet een haastig in elkaar geflanste,’ luidde zijn conclusie.
Hetzelfde geldt voor 2024: we hebben praktische tips nodig om de antwoorden te vinden op de grote vraagstukken van onze tijd. De sport heeft daarbij een belangrijke rol, net als honderd jaar geleden. Er zijn andere vragen en andere antwoorden, maar het basisidee is hetzelfde.
En zo blijkt het sporterfgoed van honderd jaar geleden te kunnen helpen bij actuele vraagstukken. Nu alleen nog een Rijksmuseum van de Sport om die kennis vast te leggen.