Tijdens de Maagdenhuisbezetting van 1969 werden er documenten gestolen over de universiteitssport
Het nieuwe academische jaar is begonnen en daarmee ook het nieuwe universitaire sportjaar. Mijn boek Ontmoeting door beweging gaat over de geschiedenis van de universiteitssport – hier kopen.
Studenten in het Maagdenhuis in 1969. Foto Bert Verhoeff via het Nationaal Archief
Gedurende de jaren 60 bouwden de Nederlandse universiteiten en hogescholen in hoog tempo nieuwe sportfaciliteiten voor hun studenten. Bij de Universiteit van Amsterdam lukte dat dan weer niet. Er was bouwgrond beschikbaar aan de De Boelelaan, waarvoor sinds 1966 zelfs al erfpacht werd betaald. Door aanhoudende onenigheid tussen de betrokken partijen werd er maar niet begonnen aan de werkzaamheden. De UvA zelf, de gemeente Amsterdam, de studenten en de nationale overheid vlogen elkaar voortdurend in de haren.
De kwestie van de nieuwe sporthal werd bij het universiteitsbestuur besproken, maar dan wel achter de schermen. Dat bleek na de Maagdenhuisbezetting van 1969, waarbij de actievoerders geheime documenten hadden gestolen, die zouden aantonen dat er op de UvA sprake was van een schijndemocratie. Enkele maanden later werden die documenten gepubliceerd in het zogenaamde Zwartboek Maagdenhuis.
Van de straat
Er werden onder meer verslagen gevonden van presidiumvergaderingen, waar werd gesproken over de toekomst van de universiteitsport. Kanselier-directeur W. Drechsel merkte op 14 november 1968 op dat een nieuwe sporthal wel eens zou kunnen helpen om de studentenvakbond ASVA mild te stemmen. ‘Onder de huidige omstandigheden moeten wij alles in het werk stellen om de studenten van de straat te houden, terwijl wij ze toch een binding met de Universiteit verschaffen.’
De aanwezigen waren het ermee eens dat een sportcentrum hiervoor zeer geschikt was. ‘Laten wij beginnen met hun zalen ter beschikking te stellen,’ vervolgde Drechsler. ‘Een klein commissietje kan bekijken wat zij daarna nog tekort komen. Blijkt dit een betrekkelijk gering bedrag te zijn, dan kunnen wij middels een circulaire sponsors benaderen.’
Twee weken later kwam dit onderwerp opnieuw ter sprake, waarbij de vraag werd gesteld of de sporthal moest worden genoemd als de onderwijsminister wilde weten wat nou een dringende zaak was voor de UvA. Drechsel vond dat een goed plan, al vond hij dat niet het allerbelangrijkste. Toch was het goed om dit te doen, omdat het bestuur dan tegen de studenten kon zeggen dat het had besloten om speciaal voor hun een sporthal te bouwen. De aanwezigen besloten daarop om te onderzoeken ‘of het mogelijk is een eenvoudige sportaccommodatie op te richten op het daarvoor reeds gereserveerde terrein.’
Goedkoop
Het zijn opvallende verslagen, waarbij wel de waarschuwing hoort dat dit Zwartboek de enige bron is. En dan zijn deze notulen ook nog eens volkomen geïsoleerd van andere mogelijke stukken over de universiteitssport, waardoor er amper een historische context is.
Deze verslagen van het presidium lijken wel aan te tonen dat er bij het toenmalige universiteitsbestuur amper een visie was uitgedacht over de studentensport. Niemand merkte bijvoorbeeld op dat er allang een besluit was genomen over de bouw van een centrale sporthal. Uit de woorden van Dreschler ontstaat juist vooral het idee dat de universitaire sport zo goedkoop en makkelijk mogelijk moest worden afgehandeld. En dan niet omdat sport belangrijk werd gevonden, maar als lolly voor die vervelende ASVA-types en andere activisten.
Het duurde weer enkele jaren voordat er een definitief besluit kwam. Op 27 maart 1973 stemde de Universiteitsraad na lang beraad definitief in met de bouw, waarmee er een einde was gekomen aan meer dan tien jaar discussies en gedoe. Begin 1974 gaf Publieke Werken en Stadsontwikkeling officieel toestemming. ‘De heivergunning wordt binnenkort verleend,’ schreef dagblad De Waarheid. ‘Met de bouw van het centrum zal dan worden aangevangen.’
In 1976 werd het sportcentrum geopend, zo’n tien jaar later dan bij de meeste andere universiteiten en hogescholen.