Wil je iets nieuws doen in de sport? Ga eens naar het archief
Freerunning en parkour zijn hele nieuwe sporten, waarvan de basistechnieken zijn vastgelegd in hele oude boeken.
Alle afbeeldingen zijn afkomstig uit A military system of gymnastic exercises, dat in 1881 werd samengesteld door Edward S. Farrow
Maarten Massink woonde vijftien jaar geleden twee studiebijeenkomsten van gymleraren bij, waar ze de laatste informatie over freerunning kregen, in die tijd net in opkomst. Omdat het zo onbekend was, legde hij uit wat dit voor nieuwigheid was.
‘Freerunning wordt door de jeugd op straat gedaan,’ schreef hij in december 2010 in het tijdschrift Lichamelijke Opvoeding. ‘Ze passeren op snelheid en vaak op spectaculaire wijze allerlei hindernissen die ze in hun natuurlijke of stedelijke omgeving tegenkomen (‘parkour’). Of ze doen trucjes waarin het gaat om het showen van behendigheid (‘tricks’).’
De oude hindernisbaan der militaire gymnastiek – een tijdlang uit onze gymnastiekzalen verbannen – wordt weer ingevoerd
Freestyle
Deze disciplines zijn freestyle-varianten van eeuwenoude bezigheden als turnen en gymnastiek. De jonge beoefenaars hebben niet zo veel zin om de strenge spelregels uit de traditionele sport over te nemen, maar maken er iets nieuws van. Dat doen ze liefst zo ver mogelijk buiten bereik van ouders en andere opvoeders, waarvoor ze de gymzaal inruilen voor de openbare ruimte.
Waar de klassieke sport vooral draait om individuele prestaties, beoefenen de freestylers hun bezigheid graag in groepsverband. Ze onderscheiden zich van de saaie buitenwereld met hun eigen voorkeuren voor mode, muziek, taal en drugs.
Freerunnen en parkour zijn daarmee zowel een sport als een cultuur. Vroeg of laat ontstaat er daarom een richtingenstrijd wat het belangrijkste is. De ene groep pleit ervoor om zich verder te ontwikkelen als een serieuze sport. Zij willen vaste spelregels en georganiseerde competities onder gelijke voorwaarden, die worden gecontroleerd door een overkoepelende bond. De grootste droom is om een olympische sport te worden.
De hardcore-freestylers willen daar niets van weten, omdat hun liefhebberij dan net zo voorspelbaar wordt als de traditionele sport, waar ze kort daarvoor met zijn alleen nog afscheid van hadden genomen. Voor hun zijn overkoepelende en bindende spelregels vergelijkbaar met een leven in een gevangenis. De culturele vrijheid is hun dierbaarder dan de sportieve discipline.

De turnvader
Deze twee strijdende groepen willen het vast niet weten, maar hun gedeelde geschiedenis gaat heel ver terug. Freerunnen en parkour zijn weliswaar heel nieuw en hip, maar de onderliggende principes zijn oud.
Dat was Massink vijftien jaar geleden ook al opgevallen: ‘Een heleboel tricks zijn varianten of kopieën van turnactiviteiten die teruggrijpen op Turnvater Jahn’, waarmee Massink wijst op Friedrich Ludwig Jahn, die ruim twee eeuwen geleden de basis legde voor het turnen.
Als uitsmijter stelde Massink een vraag, die voor de huidige freestylers klinkt alsof ze zijn beland in het heetste deel van de hel: is Vater Jahn niet gewoon begonnen als freerunner? In dat geval zouden de huidige beoefenaars niet alleen op hun eigen ouders lijken, maar ook op de ouders van de ouders van de ouders van de ouders van de ouders van de ouders van de ouders van hun ouders.
Gelukkig is er voor de freerunners goed nieuws, want Jahn was helemaal niet zo’n vrije en gezellige jongen. Hij koppelde het turnen namelijk aan zeer agressieve vorm van Duits nationalisme, waarvoor hij zelfs in de gevangenis belandde.
Terugflanken
Toch werden er in diezelfde tijd sprongen en vaardigheden ontwikkeld, die nu gangbaar zijn als freestyle-varianten, zo liet Massink zien. Hij behandelde enkele bekende onderdelen, maar dan wel volgens het turnjargon, zoals die in Nederland begin vorige eeuw al bestond.
Wat nu Speed en Turn Vault worden genoemd, bracht Massink terug tot flanksprongen. In 1951 bracht L. de Wolff de Sport Encyclopaedie uit met een definitie van dit ouderwetse begrip: het springen over een toestel waarbij een zijde van het lichaam gericht is naar het toestel. ‘De uitdrukking komt voor bij oefeningen aan paard, brug en rekstok. Men kent: kringflanken, inflanken, opflanken, terugflanken.’
De Lazy Vault is het 21e-eeuwse equivalent van de barrièresprong. De Sport Encyclopaedie omschreef die weer als een sprong over een hindernis, bij voorkeur een paard zonder beugels, met afzet van één voet en steun van één hand. ‘Bij neersprong wordt er al of niet nagegrepen met de andere hand. Ook kan men in de andere hand een halter of stok houden. De gewone barrièresprong is een vorm van keren; variaties er op komen voor in de vorm van combinaties met flanken of wenden, of zonder steun der hand.’
De Lazy Vault lijkt ook wat op de Schotse sprong met afzet van een hand op de hindernis, vervolgde Massink. Met behulp van Spel en athletiek van J.H. Dobbenga en F.H.A. Claessen uit 1938 kunnen we achterhalen hoe die er uitziet volgens de klassieke omschrijving.
‘Bij afstoot links van rechts aanlopen onder een hoek van ongeveer 40 graden. Niet te snel lopen, voet plat neerzetten in de richting van de loop en niet te dicht bij de lat. Het vrije been krachtig opslingeren met licht gebogen knie, de armen eveneens opzwaaien. Eerst omhoog en daarna de lat passeren. Heupen wegdraaien na het passeren der lat.’
Monkey, Cash en Kong zijn de hippe uitdrukkingen van hurksprongen. ‘Hierbij worden de benen ingetrokken en gebogen in de kniegewrichten en heupgewrichten,’ wisten de samenstellers van de Sport Encyclopaedie bijna 75 jaar geleden al.
Daarom deze bonustip van Sportgeschiedenis. Zoek je binnen het freerunnen of parkour naar een nieuwe en spectaculaire sprong? Ga eens naar een archief om hele oude handboeken van het turnen en de gymnastiek te bekijken. Daarna kan je er een eigen draai aan geven – letterlijk.

Hindernissen
Het fundament van freerunnen en parkour is het nemen van hindernissen, zo snel en spectaculair mogelijk. We hebben al gezien dat veel van deze sprongen teruggaan naar het verre verleden, maar eigenlijk dat voor de hele discipline op zich.
In de Sport Encyclopaedie uit 1951 wordt ook de hindernisgymnastiek behandeld, door andere schrijvers hindernisturnen genoemd. ‘Hierbij worden bewegingsopdrachten gegeven om hindernissen te overwinnen, zonder dat de vorm van bewegen bepaald wordt.’ Dat verschilt dus niet eens zo heel veel van de omschrijving van Massink in 2010.
De oudste melding komt uit een editie van het tijdschrift Allen Weerbaar uit 1911 – meer dan een eeuw geleden! Die oervorm was zeer militair, bedoeld als training voor soldaten om zich voor te bereiden op oorlogshandelingen op zeer zwaar terrein. Zij hadden méér nodig dan alleen wat rekken en strekken in een beschutte gymzaal, meldde dit blad. ‘Aan een soldaat, die de moeilijkste oefeningen aan rekstok of paard weet uit te voeren, heeft men te velde niets, als hij na 25 K.M. al doodop is, als hij na het eerste bivakkeeren ’s nachts verkouden en ziek is.’
Een getrainde turner was in een oorlog juist in het nadeel in vergelijking met ‘den buitenman’: een visser of een boerenknecht die beroepshalve altijd al in de vrije natuur was. De hindernisgymnastiek was daarom bedoeld om soldaten weerbaarder te maken voor natuurlijke omstandigheden. Die vrije beweegoefeningen waren helemaal niet zo vrij, maar onderdeel van zeer gedisciplineerde militaire trainingen.
Dit was P. Dekker en J. Penders als auteurs van het boek Handleiding voor het geven van school-gymnastiek in 1932 al opgevallen toen zij schreven over de toenmalige discussies om de turnsport wat vrijer te maken. ‘Wij wijzen er op, dat dit geen nieuws is: de oude hindernisbaan der militaire gymnastiek – een tijdlang uit onze gymnastiekzalen verbannen – wordt weer ingevoerd.’

Fantasie
In dat spanningsveld vroegen de gymleraren van de vorige eeuw zich af hoe zij hun lessen vrijer konden maken – net als Massink in 2010. In een encyclopedie voor gymnastiek, spel en sport uit 1941 – nota bene tijdens de Tweede Wereldoorlog – werd dat in ieder geval aangeraden: ‘Het streng aan vormen gebonden toestelturnen is paedagogisch niet in overeenstemming te brengen met de psyche van het normale kind. Het voelt nog niet den lust tot bewuste lichaamsbeheersching, laat staan de behoefte, deze tot uiting te brengen in de strakke vormen van het toestelturnen. Toch worden de kinderen tot de toestellen aangetrokken. Maar op een heel andere manier dan de ouderen.’
Kinderen – zowel in 1941 als in 2025 – hangen, klimmen, klauteren en springen, omdat ze het leuk vinden. Daar was helemaal geen studieboek voor nodig: ‘Wie de kunst verstaat kinderen hier ongemerkt in gade te slaan zal een rijkdom aan oefenstof vinden, waar hij versteld van staat. De eigen fantasie, geholpen door een juisten technischen kijk op de bewegingsmogelijkheden en op de toestellen, doet de rest.‘
Daarom nog een bonustip van Sportgeschiedenis. Zoek je binnen het freerunnen of parkour naar een nieuwe en spectaculaire sprong? Ga na het bezoek aan een archief meteen door naar een speeltuin om naar springende kinderen te kijken. Daarna kan je er een eigen draai aan geven – letterlijk.
En zo belanden we met een Frontflip weer in onze tijd – wat vroeger dus een salto werd genoemd.


