De Olympische Spelen zijn zo dominant dat niemand meer op het idee komt dat er nog veel meer sporttradities bestaan
Waarom hebben de Olympische Spelen zo’n enorme invloed? In een serie verhalen onderzoek ik hoe zich dat heeft ontwikkeld.
De eerste olympische vlag met vijf ringen werd in 1920 gebruikt in Antwerpen. Foto via Europeana
In 1942 verscheen de reisgids Zwerven op de schaats door Friesland. ‘Deze gids,’ zo openden de samenstellers, ‘wil een wegwijzer zijn voor allen, die in het mooie winterse Friesland van de ijssport willen genieten.’ Het boek was niet alleen bedoeld voor de Friezen zelf, maar voor iedereen. ‘Het wil een band leggen tussen den “vreemden” toerist en Friesland.’ Via de sport konden bezoekers kennismaken met de Friese cultuur.
Mindert Hepkema opende zijn hoofdstuk als voorzitter van de Vereniging De Friesche Elf Steden met een opmerkelijk betoog. ‘Naast de sportwedstrijden van internationale vermaardheid met een universeel karakter staat in verschillende gewesten of landstreken de beoefening van bepaalde takken van sport, met eigen tradities, geworteld vaak in de eeuwenoude historie.’
Net in datzelfde jaar publiceerde het Centraal Bureau voor de Statistiek voor de eerste keer in zijn bestaan statistieken over de sportbeoefening in de verschillende provincies. Die gaven Hepkema gelijk, want hierin werd aangetoond dat een universele sport als voetbal door heel Nederland werd beoefend. In acht van de elf provincies was dat zelfs de grootste sport in ledenaantallen.
Bron: De Bosatlas van het Nederlandse voetbal
Tegelijkertijd legde het CBS grote regionale verschillen vast in de voorkeur voor sporten. De handboogsport stond alleen in Limburg en Noord-Brabant in de top drie van meest beoefende sporten. Drenthe was de enige provincie met turnen als meest populaire sport. De provincie Friesland onderscheidde zich het meest als enige van het land zónder voetbal in de top drie. Schaatsen stond op de eerste plaats, kaatsen op de tweede en turnen op plaats drie.
Zowel Hepkema als het CBS toonde zo meer dan tachtig jaar geleden al aan dat er een belangrijk onderscheid is tussen mondiale en regionale sporten. De sportwedstrijden van internationale vermaardheid met een universeel karakter, zoals Hepkema dat in 1942 omschreef, kunnen we kort samenvatten als prestatiesporten, primair gericht op het eigen sportieve resultaat. De regionale sporten vol tradities noemen we hier identiteitssporten, primair gericht op het delen en uiten van culturele waarden.
Hieronder staan verschillende eigenschappen van deze tradities tegenover elkaar.
Prestatiesport | Identiteitssport |
Wereldwijd | Regionaal |
Overkoepelende organisatie | Regionale organisaties |
Uniforme spelregels | Regionale spelregels |
Machtsconcentratie | Machtsspreiding |
Prestatiegericht | Cultuurgericht |
Op zichzelf gericht | Op de omgeving gericht |
Mondiale tradities | Lokale tradities |
Focus op prestaties | Focus op identiteit |
Dominante sportcultuur | Marginale sportcultuur |
Prestatiesport
De prestatiesport is veruit de bekendste variant. We zien die overal om ons heen in de sportclubs, de bonden en de grote toernooien als de Olympische Spelen en het WK voetbal. Veel topsporters zijn wereldsterren.
De meeste leden van een sportclub staan er nooit bij stil dat ze allemaal onderdeel zijn van een gigantische organisatorische driehoek. Hun vereniging is aangesloten bij een nationale bond, die weer deel uitmaakt van de nationale koepel NOC*NSF. Daarboven staat de internationale bond en het Internationaal Olympisch Comité.
Het individu is zo verbonden met organisaties als de FIFA en het IOC, die behoren tot de grootste internationale community’s ter wereld. De Verenigde Naties bijvoorbeeld telt 193 landen. Bij het IOC zijn dat er 205 – twaalf méér dan bij de VN! De FIFA telt zelfs 211 aangesloten landen.
In deze sportdriehoek is het allerkleinste verbonden met het allergrootste. Binnen deze structuur worden alle spelregels bepaald, net als de controle en de naleving. Sporters kunnen hierin prestaties leveren op een steeds hoger niveau, in laatste instantie op wereldkampioenschappen en de Olympische Spelen.
De sportbonden hebben een complete controle op die spelregels, die op alle niveaus geldig zijn, waar ook ter wereld. Als er een regel wordt veranderd, gebeurt dat dan ook meteen wereldwijd. Daardoor is zelfs taal overbodig, omdat elke sporter de regels kent. Een Nederlandse sportliefhebber kan zonder kennis van de plaatselijke taal meedoen aan een wedstrijd in Chili of Japan. Binnen die structuur zal er namelijk nooit een voetbalteam van twaalf spelers bestaan of een atletiekbaan waarop de lopers rechtsom gaan.
In de normale wereld is er vrije concurrentie, maar dat geldt niet voor de sport. Er is geen ruimte voor een concurrerend WK voetbal of een tweede Olympische Spelen. Zelfs buiten de eigen organisatie heeft de sportbond dus absolute controle.
Dit zogenaamde monopolisme is kenmerkend voor de prestatiesport. De bonden leggen zelf de regels vast, voeren die zelf uit en leggen zelf straffen op bij een geconstateerde overtreding. Er is geen enkele sprake van scheiding van machten, die onafhankelijk van elkaar corrigerende maatregelen kunnen nemen – laat staan dat er ruimte is voor een georganiseerde tegenmacht. De prestatiesport is daarmee geheel op zichzelf gericht en gedraagt zich als een neutrale zone buiten de maatschappelijke tegenstellingen.
Binnen deze driehoek ontstaat zo de paradoxale situatie dat individuele sporters alle vrijheid hebben om zichzelf te ontwikkelen, maar dat er tegelijkertijd amper vrijheid is om structurele machtsongelijkheden aan te vechten. Dit is een voedingsbodem voor verschillende vormen van misbruik.
Deze dominantie is zo vanzelfsprekend dat we eigenlijk niet meer eens op het idee komen dat er ook andere sporttradities mogelijk zijn.
Identiteitssport
Een identiteitssport (of cultuursport) is compleet anders van opzet. De spelregels hoeven niet per definitie overal hetzelfde te zijn, omdat dit bij gebrek aan grensoverschrijdende evenementen ook niet nodig is. Bij het kaatsen bijvoorbeeld gelden in Nederland andere regels dan in België. Er zijn dan ook veel minder internationale ontmoetingen met overkoepelende regels, waardoor deze sporttraditie veel minder bekendheid heeft dan de prestatiesport.
Bij deze sporten gaat het meer om het delen van gelijkwaardige beginselen en het bevestigen van de eigen identiteit. Deze traditie staat niet los van de maatschappij, maar is daar juist onderdeel van. Hierbij is amper sprake van een sportieve machtsconcentratie tot op internationaal niveau.
Zo zijn er grote onderlinge verschillen, waarbij er natuurlijk ook wel eens sprake is van overlap. Het kaatsen in Friesland bijvoorbeeld is voor een groot deel georganiseerd als een prestatiesport, maar heeft wel de regionale binding van een identiteitssport. En dan is er ook steeds meer sprake van individuele en commerciële sportbeoefening, die vooral plaatsvindt buiten de prestatiesport, maar niet zomaar is onder te brengen bij de identiteitssport.
Hoe dan ook is de analyse van Hepkema uit 1942 nog steeds bruikbaar in onze tijd, met name om meer te begrijpen van de sociale functie van sport.
In het volgende deel vat ik alle Olympische Spelen vanaf 1896 samen in één schema.