Deden de Nederlandse paralympiërs het beter dan hun olympische collega’s?
De Paralympische Spelen in Tokio zijn afgesloten. De Nederlandse afvaardiging komt thuis met 59 medailles, waarvan 25 gouden. Deden de paralympische sporters van TeamNL het daarmee beter dan de Nederlanders op de Olympische Spelen eerder deze zomer? En zo ja, is dat bijzonder?
Afbeelding via Wikicommons
Door Jeroen Heijmans
Als we eenvoudigweg kijken naar het totaal aantal medailles is de vraag wie het beter deed makkelijk te beantwoorden. De Olympische Spelen eindigden met 36 medailles voor Nederland (een record), inclusief tien goud. Dat is minder dan het paralympisch totaal.
En als je naar het verleden kijkt, is dat ook niet verrassend: bij de Zomerspelen zijn de Nederlandse paralympische atleten zijn nog nooit met minder medailles thuisgekomen dan hun Olympische mede-sporters. Dat begon al in 1960, toen alleen Delphine Ariëns-Kappers al drie keer goud won, terwijl de olympische score beperkt bleef tot één keer zilver en twee keer brons. Wel is het gat in Tokio een stuk minder groot dan in Rio, toen de paralympiërs drie keer zoveel plakken in de wacht sleepten.
De Nederlandse medailles op de Olympische en Paralympische Spelen van 1960 tot en met 2020, grafiek Jeroen Heijmans
Vergelijking
Maar op een vergelijking met absolute getallen valt nogal wat af te dingen. In Tokio zijn namelijk 539 onderdelen waarop paralympische medailles zijn te halen, 200 meer dan bij de Olympische Spelen een maand eerder. En dat is niet abnormaal: met uitzondering van de eerste twee Paralympische Spelen (1960 en 1964) zijn er altijd meer onderdelen geweest dan op de Olympische Spelen.
De verklaring hiervoor ligt in de indeling in verschillende paralympische klassen naar handicap. Hierdoor worden onderdelen meerdere keren gehouden. De 100 meter in de para-atletiek werd dit jaar bijvoorbeeld 32 keer gehouden, tegen twee keer (mannen + vrouwen) in de reguliere atletiek. Ook fluctueert het aantal paralympische onderdelen per Spelen nogal; in 1984 waren het er nog bijna duizend (!).
Als we in plaats van de absolute cijfers naar het relatieve aantal medailles kijken, dus het aantal gewonnen medailles ten opzichte van het totaal aantal beschikbare medailles, dan was de “strijd” tussen de twee TeamNL-afvaardigingen wat spannender: de paralympiërs wonnen met 3,54% tegen 3,33%. Maar in tegenstelling tot het medailletotaal hebben de olympiërs hier in het verleden wel eens aan het langste eind getrokken, van Sydney (2000) tot Beijing (2008). De verschillen waren toen wel klein, in tegenstelling tot de meeste jaren.
Percentage Nederlandse medailles op de Olympische en Paralympische Spelen van 1960 tot en met 2020, grafiek Jeroen Heijmans
In plaats van aantallen medailles, absoluut of relatief, kunnen we ook nog naar de klassering in de medaillespiegel kijken. Het olympische TeamNL kwam als zevende uit, terwijl het paralympische TeamNL, twee plaatsen hoger eindigde. Historisch gezien is het beeld redelijk hetzelfde: met uitzondering van dezelfde periode aan het begin van de deze eeuw doen de paralympische sporters het beter.
Plaats Nederland op de medaillespiegel van de Olympische en Paralympische Spelen van 1960 tot en met 2020, grafiek Jeroen Heijman
We kunnen nu dus zonder problemen beweren dat de paralympiërs in Tokio beter presteerden dan de Nederlandse olympiërs. En aangezien dit ook voor dertien van de zestien voorgaande Paralympische Spelen gold, zouden we dus zelfs kunnen stellen: zoals gebruikelijk doen de Nederlandse paralympiërs het beter.