Echt nep: succes in de topsport stimuleert de ledengroei
Oktober is de Maand van de Geschiedenis met als thema Echt Nep. We kijken naar het verband tussen het succes van topsporters en de groei van de breedtesport.
Basketbalveld in Amsterdam, foto Doriann Kransberg via het Stadsarchief Amsterdam
Nederlandse sporters hebben een recordaantal gouden medailles gewonnen op de laatste Olympische Spelen. Het duurde daarna niet lang voordat hardop de wens werd uitgesproken dat het aantal sporters zou toenemen, omdat al die successen als stimulans werken om andere mensen ook in beweging te brengen.
Het gevoel
‘Door het grote succes van het Nederlandse roeiteam op de Olympische Spelen hadden de studentenroeiverenigingen in Amsterdam gehoopt op een piek in aanmeldingen,’ zo schreef het Amsterdamse AT5 bijvoorbeeld. De Telegraaf constateerde vorig jaar een Femke Bol-effect, maar had daarbij gemist dat het aantal jeugdleden bij atletiekclubs in het voorgaande seizoen met precies 2566 was afgenomen.
Zelfs beleidsmakers menen dat dit verband bestaat. De Haagse wethouder Martijn Balster bijvoorbeeld plaatste een bericht op Twitter dat meer mensen zullen hardlopen, omdat de Nederlandse vrouwenestafetteploeg zojuist wereldkampioen was geworden. Dat is verontrustend, omdat een onjuiste aanname – in hedendaags politiek jargon ook bekend als een gevoel – zo het fundament wordt van beleid.
De realiteit
Deze opvatting van een positieve invloed van successen van de topsporters gaat terug naar de jaren zestig toen de schaatsers Ard Schenk en Kees Verkerk aan de wereldtop stonden, voor die tijd volkomen nieuw voor Nederland. Vanaf hun gezamenlijke doorbraak in 1966 werd verwacht dat het aantal recreatieve schaatsers hierdoor zou gaan stijgen, het zogenaamde Ard-en-Keessie-effect.
In 1994 toonde sportsocioloog Maarten van Bottenburg aan dat hiervan geen sprake was geweest. Integendeel, het aantal leden van de KNSB was sinds 1966 juist gedááld. Precies hetzelfde is gebeurd bij het turnen, het handbal en de atletiek: na de gouden medailles van Zonderland, het nationale handbalteam en de atlete is het aantal beoefenaars nauwelijks gestegen en vaak zelfs gedaald.
Binnen de sportwetenschap is dit al minstens een halve eeuw bekend, maar dat neemt niet weg dat deze mythe keer op keer terugkeert in de sport of de media. Zo ook bij de vrouwenvoetballers na hun Europese titel in 2017 of de schakers, die hoopten op een ledengroei na de populaire Netflix-serie The Queens Gambit.
De Schaakbond is er inmiddels ook achter dat het vergeefse hoop was, zo staat het in het meerjarenbeleidsplan 2022-2025: ‘Er is een scherp contrast: onze ledenaantallen lopen al jaren licht terug, maar schaken is sinds 2020 populairder dan ooit. In 2020 zagen onze verenigingen hun ledenaantallen teruglopen door een wereldwijde pandemie die ons leven alweer bijna twee jaar beheerst, maar alle schaakborden waren uitverkocht en er was een exponentiële stijging te zien in het aantal online schakers.’
In ruim 125 jaar Nederlandse sportgeschiedenis kennen we slechts vijf voorbeelden van sporten, die positief zijn beïnvloed door succes van de topsporters.
- Het hockey in 1928. Het Nederlandse mannenteam behaalde volkomen onverwacht de olympische finale op de Spelen van Amsterdam, waarna de sport snel groeide. Die finale werd wel verloren, maar dat maakte niet meer uit voor de stijgende populariteit.
- Het schaken in 1935. Max Euwe werd wereldkampioen, wat voor een enorme opleving zorgde.
- Het judo begin jaren 60. Anton Geesink won in 1961 de wereldtitel en werd drie jaar later zelfs olympisch kampioen. Het aantal judobeoefenaars steeg in het decennium daarna enorm.
- De gehandicaptensport in 1964. Elka Gaarlandt won goud op de Paralympische Spelen in Tokio en werd daarna de eerste paralympiër met nationale bekendheid. Veel mensen met een handicap kregen daarna het zelfvertrouwen om ook aan sport te doen.
- Het darts in 1998. De laatste Nederlander die in zijn eentje zorgde voor een enorme ledengroei was darter Raymond van Barneveld. In 1989 had de dartsbond nog 7.000 leden, waar het er nu 33.000 zijn. Het breekpunt is de winst van Van Barneveld in de Embassy van 1998.
Samengevat: met slechts vijf voorbeelden is het effect van topsportsucces op de groei van de breedtesport te verwaarlozen. Het mag daarom geen rol spelen in sportbeleid, zoals Jesper Jobse begin deze maand duidelijk opmerkte tijdens een groot 3×3-spektakel in Amsterdam. Als pionier in deze sport wil hij het onverwachte olympische succes zoveel mogelijk verzilveren, maar daar moet veel voor gebeuren.
“In 3×3 wil nu iedereen investeren”, zei hij tegen het AD. “Gemeenten, scholen, commerciële partners. We zijn nog vier jaar olympisch kampioen natuurlijk, daar kun je op voortbouwen.”
Zo hoopt Jobse vooral mensen aan te spreken, die normaal moeilijk bereikbaar zijn: “Kinderen die geen lid willen of kunnen worden van een vereniging, maar gewoon laagdrempelig willen spelen. Bovendien: hallen zitten vol en clubs hebben wachtlijsten.”
Een doordachte visie dus op de toekomst van zijn sport, waarbij het olympisch succes extra motiverend werkt. Als de rest van de sport dat nou eens overneemt, hebben we een mooi Jesper Jobse-effect.