Een terugkerende vraag in de sportgeschiedenis: worden de kinderen van kampioenen zelf ook kampioen?
Is een topsporter in het voordeel als die uit een familie komt, waar ouders al langere tijd sport op het hoogste niveau hebben beoefend? Onderzoeken uit 2008 en 2023 geven vergelijkbare antwoorden.
Vader Klaas en zoon Ard van de familie Schenk in 1966. Foto Jac. de Nijs via het Nationaal Archief
Erik van Lakerveld onderzoekt dit weekend in de Volkskrant of sportkampioenen voordeel hebben van succesvolle ouders, zoals bij de familie Verstappen, Van der Poel of Florijn. Sporthistoricus Wilfred van Buuren deed dit in 2008 ook al eens. We leggen de resultaten eens naast elkaar.
Kampioenenkijker
Volgens tellingen van NOC*NSF werd de eerste Nederlandse gouden medaille in 1920 gewonnen door de zeilers Johan Robert Carp, Bernard Carp en Petrus Adrianus Wernink. In aanloop naar de Olympische Spelen van 2008 verscheen het boek Hollands Goud, waarin alle winnaars tot dat moment werden beschreven – toen nog 89. Sporthistoricus Wilfred van Buuren maakte van deze sporters een analyse en werd daarmee een kampioenenkijker.
We zijn nu vijftien jaar verder. Dat is op zich een korte tijd in onze sportgeschiedenis, maar toch wonnen Nederlandser sporters in die periode maar liefst 59 medailles! Het kan dus geen kwaad om hier opnieuw naar te kijken, zoals vandaag in de Volkskrant, ook al gaat dat artikel verder dan alleen olympisch succes.
Brabant boppe!
Kampioenenkijker Van Buuren merkte in 2008 al op dat de geboortestreek van kampioenen een rol speelt. ‘De meervoudige olympische zomerkampioenen van de laatste jaren komen bijna allemaal uit Noord-Brabant: Anky van Grunsven, Pieter van den Hoogenband en Leontien Zijlaard van Moorsel.’ En die lijn was in 2008 nog niet doorbroken met sporters als – opnieuw – Van Grunsven, Marianne Vos en Ireen Wüst.
In 2000 viel deze invloed wel heel erg op met acht gouden plakken voor sporters uit deze provincie. Er waren toen Brabanders die claimden dat als hun provincie onafhankelijk aan die Spelen had meegedaan die op de twaalfde plaats zou zijn geëindigd van het landenklassement – boven bijvoorbeeld Griekenland, Spanje en Noorwegen.
Sportsocioloog Maarten van Bottenburg merkte toen echter op dat hier dan wel sprake was van zeer flexibele spelregels. Van den Hoogenband is geboren in Maastricht, Van Moorsel woonde niet meer in Brabant tijdens haar olympische titels en Inge de Bruijn trainde er alleen maar af en toe. Toch werden ze allemaal meegeteld als Brabanders.
Vijftien jaar lijkt deze situatie sowieso niet meer te bestaan, want een snelle blik op de Nederlandse olympische kampioenen vanaf 2008 laat zien dat de regionale spreiding inmiddels aanzienlijk groter is.
Wat verder belangrijk is, wat Van Buuren en Van Lakerveld opmerkten, is de geografische herkomst. Een sportlegende als Sven Kramer groeide zo’n beetje naast het schaatsstadion in Heerenveen op, nog los van het feit dat hij uit een familie komt waarin zijn grootvader bijna honderd jaar geleden al prijzen won. Het gaat dus hier om de aanwezigheid van een sportieve infrastructuur, die voor nationale olympische ambities veel belangrijk is dan alleen maar het genetische apparaat van een sporter.
Sportende ouders
Ook Van Buuren had veel aandacht voor de rol van de ouders. Er zijn tenslotte nogal wat olympisch kampioenen met één of twee ouders, die zelf op het hoogste niveau hebben gesport of meededen aan eerdere Olympische Spelen. Vader Klaas van Ard Schenk was zelf schaatser, zoals moeder Astrid van Pieter van den Hoogenband een hele goede zwemster was. Vader Loe van Sjoukje Dijkstra heeft weer de Olympische Winterspelen van 1936 meegemaakt, nota bene als eerste Friese schaatser.
‘Belangrijker dan de vraag of een kampioen ouders moet hebben gehad die zelf topsporter zijn geweest,’ vervolgde de kampioenenkijker in 2008, ‘lijkt de steun die ouders en de directe omgeving biedt aan de topsporter. In de verhalen over Anky van Grunsven komt steeds de belangrijke rol die haar vader heeft gespeeld in haar sportloopbaan naar voren. Inge de Bruijn noemde meermaals de support van moeder en broer en zussen als factor in het succes.’
Geduld
Een aandachtspunt uit zowel 2008 als 2023 is de simpele aanwezigheid van geluk of pech, die op beslissende momenten een loopbaan kan maken of breken. In 1980 betrof dat de gekke uitschieter van Annie Borckink op de Winterspelen, zoals de eerste gouden plak voor Ireen Wüst in 2006 ook niet vooraf was besteld. En wie had in 2008 gedacht dat de waterpolodames de finale zouden winnen?
Tot slot merkte Van Buuren op dat het heel belangrijk is dat een potentiële kampioen geduld heeft, want de meeste winnaars van goud in de jaren na de Tweede Wereldoorlog waren pas succesvol op hun tweede of derde Spelen. ‘Blijkbaar is langdurige ervaring met presteren op hoog niveau en een zekere vertrouwdheid met de Olympische Spelen een vereiste. De grote en meest bekende kampioenen van na de Tweede Wereldoorlog waren bijna allemaal pas succesvol op hun tweede of derde Spelen.’
Het gaat hier dan om legendes als Fanny Blankers-Koen, Sjoukje Dijkstra, Kees Verkerk, Ard Schenk, Anky van Grunsven, Leontien Zijlaard-van Moorsel, Pieter van den Hoogenband en Inge de Bruijn. Allemaal hadden die al een keer dit evenement meegemaakt voordat ze er kampioen werden.
Ondanks al die voorbeelden en conclusies is er nooit zekerheid dat kinderen van topsportouders een grotere kans hebben op succes, zo is in beide onderzoeken de conclusie. Het valt alleen meer op als dit gebeurt, of het nou in 1972 is of in 2022. Er bestaat dus geen wetmatigheid in het vooraf bepalen van sportief succes. Gelukkig maar, want hoe onvoorspelbaarder en onrechtvaardiger een uitslag, hoe beter het is.