Factcheck: vrouwen hebben meer olympisch succes dan mannen
Nederlandse sportvrouwen hebben de laatste tijd veel succes. Volgens sommige sportjournalisten is dit een nieuwe trend. Volgens de statistieken gebeurt dit al tachtig jaar.

Nederlandse sportvrouwen presteren momenteel erg goed. Thijs Zonneveld somde het allemaal eens op in zijn column in het Algemeen Dagblad: Dafne Schippers, Ranomi Kromowidjojo, de waterpolovrouwen, Anna van der Breggen, Sifan Hassan, Sharon van Rouwendaal, Femke Heemskerk, de hockeysters, het vrouwenvolleybalteam, Ireen Wüst, Jorien ter Mors, Sanne Wevers, Marianne Vos, Marit Bouwmeester, de handbalvrouwen.
Vorige week voegden de Nederlandse tennisdames zich in dit rijtje na een sensationele overwinning op Rusland. En dan kunnen de voetbalvrouwen zich nog plaatsen voor de Olympische Spelen.
Iets nieuws?
De website van Metro leek wat overvallen door deze successenreeks: ‘Waarom zien we plotseling aan de lopende band juichende vrouwen in oranje sportoutfits voorbijkomen?’ Zonneveld vroeg zich dat ook al af en constateerde een trend, die zich zo’n vijftien jaar geleden zou hebben ingezet.
In beide gevallen wordt de inbreng van Nederlandse vrouwelijke sporters schromelijk ondergewaardeerd, want uit de cijfers blijkt dat zij bij de Olympische Spelen al tientallen jaren beter presteren dan hun mannelijke collega’s. Tijd voor wat statistieken.
Niets nieuws
Tot nu toe deden 2677 Nederlanders mee aan de Olympische Spelen, waarbij elke deelname opnieuw wordt geteld. Pieter van den Hoogenband telt dus voor vier en Minke Booij voor drie. Hieronder waren 1996 mannen, grofweg 75% van het totaal.
Puur volgens kansberekening hadden deze mannen dan driekwart van de Nederlandse gouden olympische medailles moeten winnen. De statistieken laten echter een compleet ander beeld zien, want van de 114 gouden medailles sinds 1920 zijn er 55 gewonnen door vrouwen. Over een periode van bijna honderd jaar is dat bijna vijftig procent in plaats van de verwachte 25.
Langdurige trend
Het begin van deze trend is niet 2000, zoals Zonneveld veronderstelde, maar 1936! Op de Spelen in Berlijn won Nederland zes gouden medailles, waarvan vier voor de vrouwelijke zwemmers. ‘De namen van onze zwemsters hoort men overal in Berlijn noemen,’ aldus dagblad De Tijd. In 1948 won geen enkele Nederlandse man goud, tegen vijf voor de vrouwen. (Iedereen vergeet hier altijd zwemster Nel van Vliet.)
De eerste Nederlandse gouden medaille op de Olympische Winterspelen werd gewonnen door Sjoukje Dijkstra, de tweede door Carry Geijssen en de derde door Ans Schut. Kees Verkerk was daarna pas de eerste man.
Door alle decennia heen bleef deze grote vrouwelijke inbreng zichtbaar, vooral op de Zomerspelen. Van Ada Kok in 1968 via Ria Stalman in 1984 tot Leontien van Moorsel in 2000 en 2004. Alleen op de Winterspelen bleven de Nederlandse vrouwen achter – ondanks Yvonne van Gennip en Ireen Wüst.
We zien in de loop der jaren het vrouwelijke aandeel bij olympisch succes eigenlijk alleen maar groter worden. Sinds 1948 wonnen zij 53,3% van het Nederlandse goud (49 uit 92), vanaf 1984 55% (38 uit 69) en vanaf 2000 57,4% (27 van de 47). Het is een trend van véél meer dan vijftien jaar.
En 2016?
Deze cijfers geven geen enkele ruimte voor twijfel over wat er in de afgelopen honderd jaar is gebeurd. Het moet daarom gek lopen als de Nederlandse mannen komende zomer opeens méér prijzen winnen dan de vrouwen, alhoewel het altijd mogelijk blijft. In 1996 tenslotte waren er vier gouden medailles voor Nederland – allemaal voor mannelijke sporters.
Hoe dan ook: stel dat er op de komende Spelen een sportjournalist zich afvraagt hoe het toch komt dat Nederlandse vrouwen ‘opeens’ zoveel succes hebben op de Olympische Spelen. Dan weten we meteen dat die de afgelopen tachtig jaar niet zo goed heeft opgelet.