Gaten in de geschiedenis: de olympische boycot van 1956
Een land moet soms zijn eigen geschiedenis heroveren. Zo ontdekte Hongarije in 2016 dat de Sovjet-Unie nog steeds de nationale geschiedenis van 1945 tot en met 1989 had bezet. Dat gebeurde tijdens een eerbetoon voor Nederlandse sporters, die de Olympische Spelen van 1956 hadden gemist.
Er zit een gat in de Hongaarse vlag
Vlak voor aanvang van de Olympische Spelen van 1956 in Melbourne lazen de Nederlandse deelnemers in de krant dat ze niet meer mee mochten doen. Uit protest tegen de Russische inval in Hongarije besloot het Nederlands Olympisch Comité om thuis te blijven. Deze politieke inmenging sloeg een enorme wond bij een complete sportgeneratie.
Niet naar de Olympische Spelen
Er zijn voor een land heel veel manieren om niet aanwezig te zijn op de Olympische Spelen. Het kan simpelweg niet worden uitgenodigd, zoals Turkije overkwam voor Athene 1896. De Grieken gebruikten dit sportevenement namelijk om de wereld te laten zien dat ze onafhankelijk waren na een eeuwenlange strijd tegen Turkije. En dus werden de oude bezetters niet uitgenodigd, zoals de Belgen in 1920 geen behoefte hadden aan de aanwezigheid van de Duitsers in Antwerpen. Na de Tweede Wereldoorlog werden Duitsland en Italië geweerd.
Verder is het mogelijk om een land via een internationale boycot uit te sluiten van de internationale sport en dus ook van de Olympische Spelen. Dat overkwam Zuid-Afrika van 1964 tot en met 1988 vanwege het apartheidssysteem. Een land kan ook te jong zijn, waardoor het nog niet is opgenomen in de sportfamilie. Na de val van de Muur in 1989 waren er opeens heel veel nieuwe landen door het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en Joegoslavië. Allemaal zochten ze aansluiting bij het Internationaal Olympisch Comité, tot wanhoop van voorzitter Juan Antonio Samaranch. Dat lukte alleen niet in alle gevallen op tijd, waardoor ze de eerste Spelen in onafhankelijkheid niet meededen. Georgië debuteerde op de Winterspelen van 1994, waar het eigenlijk twee jaar eerder al had willen schitteren in Barcelona.
En dan kan een land ook nog zelf kiezen om weg te blijven. De Sovjet-Unie kreeg pas in de jaren veertig belangstelling voor de Olympische Spelen. Dat verklaart de afwezigheid van de communisten in het Interbellum, die liever hun eigen sportevenementen organiseerden. Het kan ook te maken hebben met financiële of organisatorische problemen, zoals Nederland in 1904 tijdens de Olympische Spelen in St. Louis. Die waren veel te ver weg voor een evenement, dat plaatsvond in de prille begintijd van de internationale sport.
De meest opzienbarende momenten om niet op te komen dagen, zijn altijd vanwege een politiek conflict, bij een boycot. In 1980 en 1984 gebeurde dat tijdens de Spelen van Moskou en Los Angeles toen de ene helft van de wereld weigerde op te komen dagen voor het sportfeest waar de andere helft van de wereld zichzelf ophemelde. Het zijn de bekendste voorbeelden van een internationale sportboycot, maar zeker niet de eerste. De eerste keer dat Nederland Spelen boycotte, was in 1956, toen ons land zich terugtrok vanwege de Russische inval in Hongarije, vlak voor aanvang van de Spelen dat jaar.
De Nederlandse olympiërs die nooit gingen
Melbourne 1956
De Zomerspelen van 1956 begonnen pas op 22 november, omdat ze plaatsvonden in Australië. Zo kon het gebeuren dat de inval van de Sovjet-Unie in Hongarije op 4 november 1956 een directie invloed had op dit sportevenement. Tot verrassing van iedereen bleef Nederland daarvan weg uit protest tegen de Russen. In slechts een paar dagen had het Nederlands Olympisch Comité dit dramatische besluit genomen, met een doorslaggevende rol voor de energieke voorzitter Hans Linthorst Homan. Zwitserland en Spanje sloten zich bij de boycot aan.
De ongeveer zestig sporters van de Nederlandse ploeg werd niets gevraagd. Eef Kamerbeek, Puck van Duyne, Henk Visser en Dini Hobers zaten zelfs al in Melbourne toen ze daar een telegram van het NOC ontvingen. ‘Verlaat allen Olympisch Dorp. Zoek elders onderdak. Draag burgerkleding. Sorry. Sterkte.’ De Nederlanders mochten dus niet eens als toeschouwers blijven. Volkomen gedesillusioneerd keerde het viertal weer naar huis, waar het zeer onaangenaam werd ontvangen. ‘Ik en velen met mij schamen zich om jou tot de landgenoten te moeten rekenen,’ aldus een anonieme brievenschrijver aan Van Duyne. ‘Op de plaats waar je hart moet zitten, rust een ijskoude steen.’ Wat het sportieve hoogtepunt van hun leven had moeten zijn, liep zo uit op een deceptie.
Wat voor de sporters een enorme teleurstelling was, bleek voor de bevolking en de sportpers in de meeste gevallen geen enkel probleem. Hongarije genoot alle sympathie en daarmee werd elke solidariteitsactie voor de Hongaren omarmd. Als het IOC de Sovjet-Unie niet zou weren, moest Nederland zelf maar wegblijven.
De eerste reactie in tijdschrift Sportief op de boycot is illustratief. ‘De teleurstelling van de Nederlandse Olympische ploeg is begrijpelijk,’ aldus Wil van Beveren op 15 november, als sporter zelf nog in actie geweest op de Olympische Spelen in Berlijn. ‘Velen onder hen beseffen niet, zoals de ouderen, de betekenis van het besluit van het NOC, een besluit dat alom in den lande waardering heeft ondervonden, een besluit dat de gehele sportwereld in beroering heeft gebracht.’
Deze woorden waren gevoelloos en doordrenkt van paternalisme over de jonge sporters die het allemaal maar niet begrepen. Het was nota bene geschreven door diezelfde Van Beveren, die in 1936 braaf had meegehuppeld op de Spelen in Berlijn, ondanks internationale oproepen om die te boycotten. Het is daarom zeer begrijpelijk dat de Nederlandse sporters zeer bitter waren, niet alleen door de boycot zelf maar ook door de reacties van het eigen publiek.
Bij Kamerbeek en Van Duyne zijn de wonden nooit meer geheeld, zo constateerde Marjolein te Winkel in 2008 in haar boek De verloren Spelen over deze boycot. Dat bleek ook al in 2006 tijdens een reünie in het Olympisch Stadion van de sporters die in 1956 niet konden gaan. Erica Terpstra bood daar na een halve eeuw namens NOC*NSF met terugwerkende kracht haar excuses aan, maar zelfs dat was voor deze twee sporters onvoldoende om te komen opdagen. Weer tien jaar later kwam er vanuit een Hongarije een onverwacht dankbetoon, dat wél op prijs werd gesteld door de betrokkenen van toen, helaas pas ná het overlijden van Kamerbeek en Van Duyne.
Eef Kamerbeek
Boedapest 2016
Op initiatief van de muzikant Mihály Rosonczy-Kovács werden alle nog levende sporters uit 1956 uitgenodigd om naar Hongarije te komen, net als die uit Zwitserland en Spanje. Rosonczy-Kovács besloot hiertoe, omdat hij nooit had geweten van deze boycot, die in Hongarije altijd onbekend is gebleven. In 1956 werd er natuurlijk geen aandacht aan besteed door de Sovjet-gezinde pers, want die had daar geen belang bij.
Tot aan de val van de Muur drieëndertig jaar later bleef dat ook zo. Dat er sporters in Nederland, Spanje en Zwitserland waren geweest, inmiddels allemaal hoogbejaard, die vanwege de Hongaarse revolutie van 1956 hun sportieve hoogtepunt hadden gemist, sloeg zestig jaar later daarom in als een bom. De Hongaren ontdekten eigenlijk dat de gevolgen van de Sovjet-bezetting nog steeds aanwezig waren in hun dagelijks leven. De Russen zelf waren dan allang verdwenen, maar ze hielden in feite nog steeds de Hongaarse geschiedenis van 1945 tot en met 1989 bezet. Met het eerbetoon voor de sporters van 1956 heroverde Hongarije zijn eigen verleden.
In Boedapest was daarom een driedaags programma over de boycot, onderdeel van de officiële herdenkingen van de Hongaarse Revolutie. Behalve de sporters werden ook Te Winkel en ik ingevlogen als sportgeschiedenisspecialisten. De Nederlandse ploeg van 2016 bestond uit zes hockeyers, vier zwemsters en één waterpoloër, die allemaal volkomen werden verrast door de onophoudelijke reeks aan huldigingen en ontvangsten. Er was zelfs een officiële receptie die door parlementsvoorzitter Kövér was georganiseerd: ‘In onze ogen bent u een Held van de Revolutie,’ zei hij tegen zijn sportieve gasten. ‘U moest uw dromen opgeven vanwege de Hongaarse Revolutie.’
Een staande ovatie
Hockeyer Jan-Willem van Erven Dorens vond het zwaar overdreven. ‘Ik heb toch niet voor die tanks gestaan?’ mompelde hij terwijl we de ruimte verlieten. ‘Goed, ik mocht niet naar de Olympische Spelen, maar dat was ik na een maand alweer vergeten. Dat maakt me nog geen held van hun revolutie.’
Ook bij de andere Nederlandse sporters was het schild van nuchterheid toen nog niet doorboord, maar dat gebeurde enkele uren later alsnog tijdens een bezoek aan een nationaal danstheater. Aan het einde van de show werd in het Hongaars de mededeling gedaan dat de sporters van 1956 in de zaal zaten, waarmee iedereen snapte wat er aan de hand was vanwege de overvloedige media-aandacht. Er volgde een staande ovatie van tien minuten lang van zowel de dansers als het publiek. De spotlights draaiden van het podium naar de sporters in de zaal.
Waterpoloër Wim Mosterd wist niet wat hem overkwam. ’Het is overweldigend hoe we hier worden ontvangen. Zo moet het ongeveer gaan als onze koning op reis gaat.’ Zwemster Atie Dorresteijn was in tranen: ‘Dit is het applaus dat we in 1956 niet hebben gekregen. Na zestig jaar kan ik deze enorme teleurstelling eindelijk afsluiten.’ Op een slotshow kregen alle sporters ook nog een speciale medaille overhandigd, waarmee het driedaagse evenement werd afgesloten. Een gat in de geschiedenis was geheeld, zowel voor Hongarije als voor de sporters, die in 1956 vanwege politiek gedoe niet naar de Olympische Spelen mochten.
De slotmanifestatie in Boedapest
Een achterstand
Een ander gat zal echter nooit meer worden geheeld: het gebrek aan Nederlandse olympisch successen tussen de Zomerspelen van 1948 in Londen en de Winterspelen van 1964 in Innsbruck. In die zestien jaar tussen Fanny Blankers-Koen en Sjoukje Dijkstra was er geen enkele Nederlander met een olympische titel! Er is geen westers land waarbij dat óók voor zo’n lange periode in vredestijd is gebeurd. Het wordt er alleen nooit bij gezegd als alle hoogtepunten van de Nederlandse sport weer eens op een rij worden gezet, want dat is niet gezellig. Vanuit sporthistorisch oogpunt is die droogte juist wél van groot belang met als centrale vraag: bestaat er een verband met de boycot van 1956?
Dat er in 1952 geen gouden medaille werd gewonnen door Nederland heeft hiermee natuurlijk geen enkele relatie, dat spreekt voor zich. Er werd gewoon geen goud gewonnen – jammer maar helaas. De vanzelfsprekendheid van nu dat Nederlanders succes hebben op de Olympische Spelen is pas iets van de afgelopen decennia. Zeventig jaar geleden keek niemand ervan op als dat eens een keer niet gebeurde.
Tijdens de Olympische Spelen in Rome in 1960 bleek wel degelijk dat de boycot enorme consequenties had voor de Nederlandse sport, in een tijd met veel minder internationale sportcontacten dan nu. Deze Spelen waren de eerste belangrijke krachtmeting in acht jaar voor de Nederlandse sport op het allerhoogste niveau. In die tijd bleek de wereld te snel veranderd en had Nederland een grote sportieve achterstand opgelopen. Er werden slechts één zilveren en twee bronzen medailles gewonnen: een bijzonder teleurstellend resultaat.
‘We lopen 25 jaar achter op de rest van de wereld,’ schreef Het Vrije Volk in een sombere terugblik. ‘Wij beschouwen sport nog als een genoeglijk onderonsje, als een prettige vrije-tijdsbesteding. Maar die tijd is voorbij. De tik van Rome is hard aangekomen en heeft ons klaar wakker geschud.’ Een van de gevolgen van de boycot van 1956 was dat Nederland in 1960 geen topsportland meer was, zo werd pijnlijk duidelijk.
Puck van Duyne won olympisch zilver in 1952, één van de zeer spaarzame Nederlandse successen uit die tijd
Olympische angst
En ook bij het Nederlands Olympisch Comité had de boycot van 1956 traumatische gevolgen. In 1968 waren de Olympische Spelen in Mexico, in een jaar waarin de aarde beefde van al het geweld. In Praag reden Russische tanks, net zoals in 1956 in Boedapest. Er waren rassenrellen in de Verenigde Staten. Martin Luther King werd vermoord. Studentenprotesten in Parijs liepen uit de hand. En in Mexico zelf, het land van de Olympische Spelen, werden enkele dagen vóór de openingsceremonie honderden studenten doodgeschoten. Binnen het NOC rees daarom de vraag of de Nederlandse sporters daar wel moesten blijven.
Niemand zei echter iets over een boycot, omdat Nederland niet opnieuw het land wilde zijn dat de vinger hief, zoals in 1956. Er werd wel intern over gesproken, maar daar bleef het bij. In 1977 kreeg het NOC alsnog spijt van deze afwachtende houding. In een intern rapport werd hierover een harde conclusie getrokken: ‘Nooit, nooit meer mogen Olympische Spelen in de toekomst een dergelijk drama ontketenen. En nooit meer mag een president van het IOC zoals bij die gelegenheid Avery Brundage dat deed, min of meer doodgemoederd stellen, of het althans zo naar buiten doen overkomen, dat “the show must go on”.’
We zullen het nooit weten, maar het lijkt erop dat de kans heel groot was dat het NOC zónder de traumatische ervaring van 1956 zich in 1968 wél had teruggetrokken van de Olympische Spelen. Jammer, want anders waren Ada Kok en Joop Zoetemelk in 2028 als slachtoffers van die boycot misschien alsnog uitgeroepen tot Helden van de Mexicaanse Revolutie.