Het jubileum dat niemand viert: het langebaanschaatsen is exact honderd jaar een olympische sport
Op 26 januari 1924 kwamen de eerste langebaanschaatsers in actie op de Olympische Winterspelen in Chamonix. Precies honderd jaar later is Nederland alleenheerser in deze sport.
Julius Skutnabb en Clas Thurnberg in Chamonix. Afbeelding van de National Library of France via Europeana
De eerste olympische schaatswedstrijd was op de 500 meter tussen Joe Moore uit de Verenigde Staten en Eric Blomgren uit Zweden. Het was ook het eerste onderdeel op de Winterspelen van 1924, waarmee zij zelfs de primeur hebben als eerste winterolympiërs ooit. Charley Jewtraw won uiteindelijk, landgenoot van Moore.
Er waren geen Nederlanders bij, omdat de Schaatsbond zich op het laatste moment met een schaatssmoes had teruggetrokken, uit angst voor een sportieve afgang. In die tijd stelde ons land nog helemaal niets voor in deze sport.
Vier jaar later ging er wel een kleine delegatie naar de Winterspelen, zonder merkbaar resultaat. In die begintijd zetten landen als Noorwegen, Zweden en Finland de toon, met de Amerikaanse Jewtraw als uitzondering.
Medaillespiegel
Op deze honderdste verjaardag van het langebaanschaatsen als olympische sport is ons land de absolute alleenheerser. In al die tijd zijn er 204 gouden medailles uitgereikt, waarvan 48 aan Nederlandse schaatsers. De Verenigde Staten en Noorwegen volgen op gepaste afstand met respectievelijk dertig en 28 olympische schaatstitels.
Deze statistieken verbergen dat die overheersing slechts van de afgelopen veertien jaar is, want in die periode won Nederland net zoveel gouden medailles als in de voorgaande 86 jaar. In 2014 eindigde ons land maar liefst acht keer op de eerste plaats.
Kunstijs
Dit enorme sportieve succes is gebaseerd op kunstijs. Vóór 1961 hadden Nederlandse schaatsers geen beschikking over een eigen ijsbaan, die altijd gebruikt kon worden – hoe slecht de winter ook was. In 1961 werd in Amsterdam de Jaap Edenbaan geopend, waardoor het mogelijk werd om onder alle omstandigheden te kunnen trainen.
De Nederlandse schaatssport onderging daarom een revolutie, aldus schaatshistoricus Marnix Koolhaas: “Langebaanschaatsen, zoals het hardrijden op een 400 meter lange ijsbaan officieel heet, was in Nederland tot 1961 een marginale sport. Natuurlijk, als het vroor werden overal de ijzers uit het vet gehaald en trok half Nederland zijn baantjes op sloten, plassen of natuurijsbanen, maar het aantal serieuze hardrijders in ons land was klein. Wilde je als langebaanrijder ook nog internationaal meetellen, dan was je verplicht om jaarlijks op eigen kosten met de Nederlandse Vereniging ter Bevordering van het Hardrijden op de Schaats twee weken naar Noorwegen te gaan om aldaar de kunst af te kijken van de geroutineerde Scandinavische cracks. Jaap Eden deed dat al in 1893, en generaties Nederlandse schaatsers volgden hem.”
Door de Jaap Edenbaan konden de Nederlandse toprijders voortaan dus op kunstijs trainen en hoefden ze geen dure buitenlandse reizen meer te maken. Jonge talenten als Ard Schenk, Kees Verkerk en Carry Geijssen profiteerden dankbaar. Dat is duidelijk zichtbaar in de statistieken van de Olympische Spelen, want alle Nederlandse gouden medailles werden ná 1961 gewonnen!
Het fundament van schaatsland Nederland is dus gebouwd op kunstijs – een mooie gedachte tijdens het jubileum dat niemand viert.