Klachten uit Parijs over het eten voor de olympiërs: de Franse liflafjes zijn totaal ongeschikt
De Nederlandse deelnemers aan de Olympische Spelen van 1924 in Parijs waren zeer ontevreden over het Franse eten. Dat was zo slecht dat ze in korte tijd veel te veel afvielen.
De klagende Nederlandse boksers in Parijs, foto via Europeana /National Library of France
Tijdens de Olympische Spelen van 1924 zaten de Nederlandse schermers in Hotel Exelmans. Er was honderd jaar geleden weliswaar een Olympisch Dorp – voor de eerste keer zelfs – maar dat was alleen voor de mannen. In de schermploeg zaten ook vrouwen, wat wellicht de reden was om te slapen in een hotel.
Vanaf het begin was er gedoe over het eten, zo meldt het officiële rapport van het Nederlandsch Olympisch Comité na afloop. ‘De voeding heeft dikwijls reden tot gegronde klachten gegeven, daar deze dikwijls onvoldoende was voor athleten in volle training.’
De hoteldirecteur Ravary bemoeide zich er persoonlijk mee. Het was zonder resultaat, ‘daar deze te veel afhankelijk was van zijn personeel.’ Er was gebrek aan een manager, die iedereen aan het werk hield. ‘Als voorbeeld mogen wij noemen, dat toen over den kok geklaagd werd, deze ontslagen werd, maar zijn plaatsvervanger moest zich eerst aan de werkwijze van het hotel aanpassen.’
Het liep helemaal uit de hand, waarna Ravary zelf maar in de keuken ging staan. ‘Op dien dag liep de bediening zoodanig in de war, dat hij dit niet kon herhalen.’ Hij had zijn mensen natuurlijk aan kunnen spreken, maar dat deed hij liever niet, ‘daar hij vreesde, dat het personeel hem dan in den steek zou laten.’
Hotel Exelmans, foto via Europeana /National Library of France
Liflafjes
Ook de ruiters en zwemmers zaten in dit hotel en hadden dezelfde klachten. ‘Het eten was er, voor jonge, gezonde lichamen, waarvan men het allermeeste verlangde, zeer onvoldoende. Een eenvoudig stevig maal ware veel beter geweest dan de opgediende liflafjes, voor Hollandsche sportsmen totaal ongeschikt.’ Een van deze sporters had in drie dagen maar liefst vijf pond aan lichaamsgewicht verloren.
De andere Nederlandse atleten, die elders waren ondergebracht, hadden eveneens de nodige moeite met de maaltijden. Dat was ook een beetje hun eigen schuld, aldus het rapport. ‘De meeste Hollanders aten te weinig van de zeer goede lunch en leden honger aan het diner, ook aten zij te weinig brood.’ Zij waren simpelweg niet in staat om zich aan te passen aan de lokale eetgewoonten.
Tegelijkertijd trokken de Fransen zich weer weinig aan van de eetgewoonten van hun gasten. Bij de boksers vlogen de kilo’s eraf en verloren daarmee hun conditie. ‘Vooral werd geklaagd over te weinig vet. Ook een niet te onderschatten, bezwaar was, dat geen water te krijgen was, zoodat, indien men dorst had, steeds mineraal óf limonade gedronken moest worden.’
Door het slechte eten zou zelfs een medaille zijn misgelopen. ‘Dit drinken van genoemde dranken, gevoegd bij het weinige vet dat de Fransche keuken geeft, heeft dan ook eenige boksers danig gedupeerd. O. a. moet de nederlaag van [Karel] Miljon, die toch zeker als een onzer beste representanten gerekend kon worden, hieraan worden toegeschreven.’
Het Olympisch Dorp in Parijs in 1924, foto via Europeana /National Library of France
Roeiers
De roeiers voelden zich weer gedupeerd, omdat andere sporters werden bevoordeeld. Zij zouden steeds hebben moeten eten in warme en volle eetzalen, ‘terwijl de andere takken van sport op het koele terras wèl konden worden bediend’.
Bij enkele roeiers zou dit gebrek aan voeding de oorzaak zijn geweest, ‘dat de conditie waarin zij op den wedstrijddag verkeerden, van nadeeligen invloed op den uitslag is geweest.’ Coach Rudolf Meurer uitte daarna de klacht, ‘dat de organisatie te Parijs de Ned. scullers en ploegen in conditie sterk achteruit heeft doen gaan’.
De gewichtheffers en de worstelaars, met een zeer stevig eetpatroon, hadden geen enkele probleem gehad. ‘Men was algemeen zeer tevreden over het logies, de voeding en over de geheele regeling, zoodat daarover geen bijzonderheden behoeven te worden vermeld. Een woord van dank past ons aan hen, die voor een en ander hebben zorg gedragen.’