Nederlandse bevolking steunde Amsterdam 1992
De mislukte campagne om de Olympische Spelen van 1992 naar Amsterdam te halen is een kwart eeuw later nog steeds een enorm trauma. Toch was er met het aantal voorstanders weinig mis.
Uit onderzoek is gebleken dat nu 76 procent van de Nederlanders voor het houden van de Spelen in Amsterdam is.
In 2008 maakte Andere Tijden een aflevering over de poging van Amsterdam om de Olympische Spelen van 1992 binnen te halen. Kijk maar:
Een kwart eeuw later staat ons eigenlijk alleen nog maar vaag bij dat de campagne van toen werd lastiggevallen door doorgedraaide actievoerders en de geringe steun van de eigen bevolking om de Spelen binnen te halen. Hierdoor kreeg Amsterdam de minste stemmen en droop daarop huilend af.
Zo ongeveer ving ik het in ieder geval op in de wandelgangen tijdens het laatste congres van Olympisch Vuur. En André Bolhuis zei op 5 maart in het NRC Handelsblad zelfs: “We moeten geen herhaling krijgen van de kandidatuur in jaren 1983-1985 toen er een goed plan lag, maar de bevolking niet wilde.”
Nu heb ik niets tegen trauma’s, maar wel alles tegen historische onjuistheden. Gelukkig waren er een kwart eeuw geleden al opinieonderzoekers om die verkeerde vooronderstellingen te bestrijden.
88,6 procent voorstanders
Zowel in 1985 als in 1986 is onderzocht hoe groot de steun was voor de Amsterdamse kandidatuur. Dagblad De Waarheid schreef op 13 maart 1985: ‘Uit een in opdracht van de stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 gehouden, representatieve steekproef blijkt bijna tweederde (64,7 procent) van de ondervraagde Nederlanders positief te staan tegenover de Olympische Spelen in Amsterdam. Bij kostendekkende organisatie, dus zonder financiële inbreng van de overheid, is zelfs 75,2 procent van de ondervraagden voor het houden van de Spelen in Amsterdam.’
Dat aantal voorstanders was in de maanden erna gegroeid, meldde de Leidsche Courant op 22 juni 1985: ‘Uit onderzoek is gebleken dat nu 76 procent van de Nederlanders voor het houden van de Spelen in Amsterdam is.’ En volgens De Waarheid groeide die steun daarna nog meer. De krant schreef op 20 februari 1986 over een nieuwe enquête, waarvoor de stichting Olympische Spelen Amsterdam opdracht had gegeven. ‘Woordvoerder ir. Krijn Reitsma noemde dinsdag in het Olympisch Café te Amsterdam het aantal voorstanders 88,6 procent.’
Twee maanden later was er echter opeens een dipje, aldus de Leidsche Courant van 26 april 1986: ‘Ruim 60 procent van de Nederlanders en 65 procent van de Amsterdammers vinden, dat de Olympische Spelen in 1992 in Amsterdam gehouden moeten worden. Dat blijkt uit onderzoek over de Spelen, uitgevoerd door het Instituut voor Telefonisch Marktonderzoek uit Amsterdam.’ Dat was misschien even schrikken, maar zo erg was het allemaal ook weer niet. ‘Volgens de Stichting Olympische Spelen Amsterdam’, zo vervolgde De Leidsche namelijk, ‘zou ruim negentig procent van de Nederlanders vóór het houden van de Spelen in ons land zijn.’
Kritiek
Het ene onderzoek sprak dus over zo’n zestig procent steun, en het andere over ruim negentig procent. Over dat enorme verschil werd gemakshalve nergens een toelichting gegeven, waarbij we meteen de zwakte van deze peilingen hebben gevonden: slechts één van bovenstaande onderzoeken was niet door de Stichting geïnitieerd.
Dat was het Leidsch Dagblad van 7 maart 1986 ook al opgevallen, toen de krant in een redactioneeltje opmerkte dat de peilingen wat onbetrouwbaar oogden: ‘Angstvallig wordt vermeden te onderzoeken of de niet-voorstemmers dan wel stemonthouders zijn of een groeiend aantal tegenstemmers.’
Die kritiek werd onderschreven door drs. J.C. Koning, in 1986 econoom-bestuurskundige en lid van het college van bestuur van de Universiteit Twente: “De nadelen van de Spelen worden in de voorstellen niet eens genoemd, laat staan gespecificeerd.” Het zou de voorstanders maar afschrikken.
Jan Rijpstra presenteerde op 4 november 2011 tijdens de Dag van het Sportonderzoek een studie naar de mislukte Amsterdamse kandidatuur. Hierin haalde hij onder meer het eindverslag van de stichting aan, dat ter beoordeling naar de Tweede Kamer was gestuurd. Iin dat rapport werd opnieuw nadrukkelijk vermeld dat de Nederlandse samenleving positief was geweest over het plan om de Spelen naar Nederland te halen. Zou het toeval zijn geweest dat het getal van 88% aan voorstanders werd genoemd – het hoogste cijfer in alle peilingen?
Niet dat dit veel uitmaakte, zoals Rijpstra opmerkte: ‘De Tweede Kamer liet de mogelijkheid voorbij gaan om over het Eindverslag van de Stichting Olympische Spelen Amsterdam 1992 een hoorzitting en een slotdebat te houden, ook al was het Eindverslag naar de Kamer verzonden.’
Deze evaluatie is dus nooit meer politiek gewogen en maatschappelijk beoordeeld, waardoor we de betrouwbaarheid moeilijk meer kunnen achterhalen. Als we echter voor de zekerheid uitgaan van het laagste cijfer uit alle onderzoeken, dat ook nog eens werd genoemd door een andere instelling dan de Stichting zelf, komen we altijd nog uit op 60 tot 65 procent aan voorstanders – toch niet slecht.