Precies 25 jaar geleden werd het Olympisch Stadion gered van de sloop
Op 3 december 1996 besloot de gemeenteraad van Amsterdam dat het Olympisch Stadion niet mocht worden gesloopt. Het was de definitieve redding van de nalatenschap van de enige Olympische Spelen in Nederland.
In 1985 nam de gemeenteraad van Amsterdam een motie aan dat het Olympisch Stadion moest wijken voor woningbouw. Twee jaar later volgde het besluit om de huidige Johan Cruijff Arena aan te leggen. Het leek er daarom op dat het Olympisch Stadion zou worden afgebroken, maar het bleek vooral het begin van een lange discussie tussen voor- en tegenstanders van zo’n sloop. Stadiondirecteur Otto Roffel, president-commissaris Bram Mulder en adviseur Piet Kranenberg kwamen in actie, samen met architectuurhistoricus Maurits Nibbering en een groeiend aantal activisten, om het stadion te redden.
Rijksmonument
In 1992 kregen ze steun van minister D’Ancona, die het stadion op de Rijksmonumentenlijst plaatste, maar daar was wel een belangrijke voorwaarde aan verbonden: uiterlijk in 1996 moest duidelijk zijn hoe het met een rendabele exploitatie draaiende kon worden gehouden. Anders moest het alsnog wijken voor woningen, zoals inmiddels ook de deelraad wilde.
De financiering van de doorstart werd in 1996 geregeld door een publieke reddingsactie, waarbij mensen naambordjes mochten plaatsen op stoeltjes voor 250 gulden of door het doneren van een tientje. Prins Bernhard liet meteen een aantal van die stoeltjes voorzien van een naambordje, net als Pim Fortuyn. Met particuliere investeerders en overheidsgeld werd de rest van de financiering geregeld – in totaal 24 miljoen gulden.
In november 1997 gaf Erica Terpstra het startschot voor de renovatie. Het architectenbureau Van Stigt kon aan het werk, waarbij onder meer de tweede ring werd verwijderd, net als de wielerbaan. Op 13 mei 2000 verrichtten prins Willem-Alexander en IOC-voorzitter Juan Antonio Samaranch de officiële heropening.