Sledehondenrennen als olympische wintersport
In 1932 was er een idee voor sledehondenrennen op de Olympische Winterspelen. Het werd één van de vele demonstratiesporten.
De openingsceremonie van 1980. Foto via Wikicommons
Tot het begin van de jaren negentig werd er bij de Olympische Spelen regelmatig ruimte gereserveerd voor zogenaamde demonstratiesporten. Dat waren sporten die geen deel uitmaakten van het officiële olympische programma, maar die als een soort bijprogramma aan het wedstrijdschema werden toegevoegd.
Vaak gebeurde dat op uitdrukkelijk verzoek van het organiserende land. Zo kon de internationale aandacht voor een topevenement als de Olympische Spelen worden gebruikt om lokale en relatief onbekende sporten wereldwijd te promoten. Maar ook het Internationaal Olympisch Comité zélf nam hiertoe soms het initiatief. Dan werd de status van demonstratiesport door het IOC gebruikt om te peilen hoe de pers en het grote publiek op de betreffende sport zouden reageren. Indien die goed werd ontvangen, lag bij een volgende editie van de Spelen opwaardering tot medaille-onderdeel in het verschiet.
Inderdaad gingen sommige demonstratiesporten, zoals bijvoorbeeld basketbal, kanovaren, honkbal en badminton later deel uitmaken van het officiële programma. Maar andere, waaronder korfbal, American football, waterskiën en rolhockey, stierven een zachte olympische dood.
Chamonix
Ook tijdens de Winterspelen waren er demonstratiesporten. Van de eerste editie in 1924 in Chamonix, een sporttoernooi dat overigens pas met terugwerkende kracht het predicaat olympisch kreeg, werd lange tijd gedacht dat de militaire patrouille en curling niet meer dan demonstratie-onderdelen waren. Dat idee werd waarschijnlijk ingegeven door het feit dat deze sporten vanaf 1928 inderdaad geen officiële olympische medaillesporten meer waren. Maar in 1924 waren ze dat nog wél.
Sinds 2006 worden de militaire patrouille en de curlingwedstrijden van Chamonix ook door het Internationaal Olympisch Comité weer als volwaardige onderdelen erkend en maken ze opnieuw deel uit van het medailleklassement.
Militaire patrouille
De militaire patrouille was als sport trouwens wel een vreemde eend in de bijt. Het was een wedstrijd voor teams van vier militairen – van wie in ieder geval één met de rang van officier – waarbij dertig kilometer skiën moest worden gecombineerd met geweerschieten. Tijdens deze skirace moesten drie van de vier teamleden schieten op in totaal achttien doelen op een afstand van 250 meter. Voor iedere treffer mocht dertig seconden van de totaaltijd worden afgetrokken.
Het militaire karakter van deze sport riep in sommige kringen echter nogal wat weerstand op en dat was niet verwonderlijk. Bij de Winterspelen van 1928, 1936 en 1948 was dit onderdeel inmiddels afgewaardeerd tot demonstratiesport. Daarna verdween de militaire patrouille zelfs helemaal van het programma, om pas in 1960 als biatlon weer op de officiële olympische wedstrijdkalender terug te keren. Intussen was de sport echter wel ontdaan van alle militaire opsmuk en was er een gewijzigde opzet, waarbij het ook geen teamsport meer was, maar een sport voor individuele deelnemers.
Curling
De olympische geschiedenis van curling is best bijzonder. Het medaille-onderdeel van 1924 werd vier jaar later helemaal van het programma geschrapt, om pas in 1998 een glorieuze comeback te maken.
In de tussentijd had curling nog wel drie keer de status van demonstratiesport (1932, 1988 en 1992), terwijl het Duitse, nauw aan curling verwante ‘ijsstokschieten’ in de jaren 1936 en 1964 aan het publiek en de olympische keuzeheren gedemonstreerd werd.
Paarden en honden
Een andere demonstratiesport uit de beginjaren van de Olympische Winterspelen was skijöring. Dit was een wedstrijd voor deelnemers op ski’s, voortgetrokken door een renpaard. Het ietwat buitenissige onderdeel stond alleen in 1928 in Sankt Moritz op het programma.
In 1932 wilde het Amerikaanse Lake Placid een lans breken voor de opname van sledehondenrennen in het officiële olympische programma. Twaalf teams, waarvan zeven afkomstig uit de Verenigde Staten en vijf uit Canada, kwamen uit in een wedstrijd over twee keer veertig kilometer, die uiteindelijk werd gewonnen door de Canadees Emile St. Godard, voor de Amerikaan Leonard Seppala en de Canadees Shorty Russick.
Helaas. Verder dan één keer de status van demonstratiesport reikten de olympische pogingen van de sledehondensport tot op heden niet.
Wintervijfkamp
Andere sporten volgden. In 1948, toen Sankt Moritz voor de tweede keer gastheer was van de Winterspelen, dook opnieuw een onderdeel op met een overduidelijke militaire achtergrond. Dit was de zogenaamde ‘wintervijfkamp’. De onderdelen van deze variant op de veel bekendere moderne vijfkamp van de Zomerspelen waren: 10 kilometer cross country skiën (langlaufen), pistoolschieten, een afdaling op ski’s, schermen en 3,5 kilometer paardrijden.
De wedstrijd werd gedomineerd door deelnemers uit Zweden. Die eisten de eerste drie plaatsen voor zich op. De uiteindelijke winnaar was Gustaf Lindh. Hij zegevierde voor Willie Grut en Bertil Haase. Kapitein Willie Grut zou slechts een paar maanden later tijdens de Olympische Zomerspelen van Londen de gouden medaille winnen op de moderne vijfkamp. Maar de wintervijfkamp keerde na 1948 nimmer terug op de olympische wedstrijdkalender.
Bandy
In 1952 was het de beurt aan bandy om te hengelen naar een plaats in het rijtje van volwaardige olympische sporten. Bandy, een teamsport op het ijs, is al halverwege de 19e eeuw ontstaan en kan worden beschouwd als de voorloper van zowel hockey als ijshockey. Vanwege de grote populariteit van bandy in met name Scandinavië en Rusland zetten de organisatoren van de Winterspelen van Oslo een demonstratietoernooi op het programma. Er deden drie landen mee die zo ongeveer gelijk eindigden. Daarom werd de eindstand uiteindelijk op grond van het doelgemiddelde vastgesteld. Eerste werd Zweden, Noorwegen werd tweede en Finland derde.
Speedskiën
De laatste keer dat er op de Winterspelen sprake was van een door het IOC geautoriseerde demonstratiesport was in 1992 in het Franse Albertville. Daar werd aandacht gevraagd voor het speedskiën. Bij speedskiën draait alles om de hoogst gemeten snelheid.
In Alberville werden, na een vliegende start, op een parcours van 1000 meter lang en een hoogteverschil van 450 meter, in een vooraf aangegeven ’timing zone’ van 100 meter, de snelheden in drie decimalen achter de komma gemeten.
Winnaar bij de mannen was de Fransman Michaël Prüfer en bij de vrouwen de Finse Tarja Mulari, met snelheden van respectievelijk 229,299 en 219,245 kilometer per uur. De wedstrijden werden ernstig overschaduwd door een dodelijk ongeval van de Zwitser Nicolas Bochatay tijdens de training.
De (te) grote risico’s voor de deelnemers, alsmede het feit dat er op de hele wereld maar een paar plaatsen zijn die geschikt zijn voor speedskiën, zorgden ervoor dat er bij de IOC-bestuurders maar bitter weinig animo was om van dit onderdeel een olympisch blijvertje te maken.
Succesvolle introducties
Uiteraard werd niet iedere nieuwe wintersport door het IOC afgeserveerd. Er zijn wel degelijk demonstratiesporten geweest die een definitieve plaats op het programma van de Winterspelen wisten te veroveren. Zoals het schaatsen voor vrouwen. Want waar de mannelijke hardrijders er al vanaf het begin van de Winterspelen bij waren, moesten de vrouwen in 1932 in Lake Placid eerst maar eens bewijzen dat zij ook in staat waren om op olympisch niveau strijd te leveren.
De proef slaagde glansrijk, maar vanwege de Tweede Wereldoorlog en de langzaam werkende organisatorische raderen duurde het daarna evengoed nog tot 1960 voor het schaatsen voor vrouwen een vaste plaats kreeg.
Bij het onderdeel ijsdansen ging het gelukkig al wat vlotter. Grenoble was in 1968 de plaats waar het olympische publiek voor het eerst met deze vorm van kunstrijden kennis kon maken. Toen werd het nog ‘ritmisch schaatsen’ genoemd. Acht jaar later werden de eerste olympische ijsdans-medailles uitgereikt. IJsdansen is inmiddels een van de meest populaire sporten van de Winterspelen.
De toelating van shorttrack en freestyle skiën ging nog sneller. Beide disciplines maakten in 1988 hun debuut als demonstratiesport en werden vier jaar later al voor vol aangezien. Voor freestyle skiën, dat zich met drie verschillende onderdelen had gepresenteerd, gold dat in eerste instantie nog alleen voor het parcours over de bückelpiste (‘moguls’), maar bij de Winterspelen van 1994 in Lillehammer werden ook de ‘aerials’ (sneeuwschans) officieel olympisch. Alleen het derde onderdeel, skiballet, vond geen genade in de ogen van de IOC-bobo’s.