Tien jaar geleden sloten de deuren van sportmuseum Olympic Experience in het Olympisch Stadion
Op 18 oktober 2014 was de sluiting van het sportmuseum Olympic Experience in Amsterdam. Precies tien jaar later is er geen enkele aanwijzing dat er een opvolger komt, al doe ik net alsof de fundamenten van het Rijksmuseum van de Sport al zijn gelegd.
Gerard van Velde kijkt naar Gerard van Velde in de Olympic Experience. Eigen foto
Het woord sportmuseum is precies 125 jaar oud. Het werd geïntroduceerd door een groep kegelaars, die een collectie had aangelegd met archieven, ledenlijsten, diploma’s. ‘Men hoopt op die wijze mettertijd een Sportmuseum te stichten,’ zo schreven verschillende dagbladen in augustus 1899.
Eind negentiende eeuw was deze oud-Nederlandse sport nog erg populair met ongeveer 700 clubs. Toch is dit sportmuseum er nooit van gekomen, om wat voor reden dan ook.
Het is misschien maar goed dat deze sportmuseumpioniers niet wisten dat pas in 1995 het eerste nationale sportmuseum werd geopend in Lelystad, dat binnen tien jaar alweer moest sluiten. En dat zijn opvolger Olympic Experience in het Olympisch Stadion er ook niet in is geslaagd om de tiende verjaardag te vieren. Het werd namelijk geopend op 13 oktober 2005 en gesloten op 18 oktober 2014.
De Amsterdamse kegelclub Twalef Oolijcke Gooijers, via het Stadsarchief Amsterdam
Erfgoedtraditie
Die hele periode van negen jaar en vijf dagen van de Olympic Experience heb ik meegemaakt. De Stichting Olympisch Stadion ging in 2005 een samenwerking aan met NOC*NSF met ieder een jaarlijkse financiële bijdrage. Het stadion stelde een ruimte beschikbaar. De Sponsorbingoloterij kwam met een eenmalige investeringsbijdrage.
‘Vanuit de overtuiging dat het Olympisch Stadion in Nederland de aangewezen plek is om zo’n erfgoedtraditie op te bouwen,’ schreef toenmalig stadion- en museumdirecteur Hans Lubberding in 2014 in een terugblik. ‘Met als lonkend perspectief dat andere partners in de toekomst (overheden, bedrijfsleven, sportorganisaties) zich bij dit initiatief zouden gaan aansluiten.’
In de Olympic Experience stonden elf zuilen met videobeelden over de bekendste Nederlandse sporters. Die waren onderverdeeld in verschillende sporten, met bij elke sport een icoon. Fanny Blankers-Koen vertegenwoordigde de atletiek, Anton Geesink het judo en Inge de Bruijn het zwemmen – om maar eens wat te noemen.
Deze iconen vertegenwoordigden ook hun eigen tijdperk: Blankers-Koen de jaren veertig, Geesink de jaren zestig en De Bruijn het begin van deze eeuw. Op de achterkant van hun zuil stonden daarom tien tijdgenoten om een beeld te krijgen van de sporters van die tijd. In een verhaal werd de verhouding tussen sport en maatschappij in dat tijdperk belicht.
Eigen foto
In het geval van Blankers-Koen en de jaren veertig werd toegelicht wat de rol van sport was in de Tweede Wereldoorlog. Het is tenslotte bij weinig mensen bekend dat de ledenaantallen van bijna alle sportbonden in oorlogstijd spectaculair groeiden, zo erg dat clubs er zich soms geen raad mee wisten.
Twintig jaar later, in het tijdperk-Geesink, stegen de lonen sterk en nam de vrije tijd van de Nederlanders toe. Er ontstond grote behoefte aan sportvoorzieningen. Met deze verhalen schetste de Olympic Experience een brede historische ontwikkeling van zowel sport als maatschappij van de negentiende eeuw tot en met onze eigen tijd.
Op informatiepanelen werden thema’s als wetenschap en doping toegelicht, waarmee zowel de positieve als negatieve kanten aan bod kwamen. De bezoekers konden oefenen op panna’s in een voetbalkooi of oefenen met de start van een atletieksprint. Ze mochten het stadion zelf betreden om hard te lopen of te voetballen.
Positief
Het heeft dus geen tien jaar geduurd, mede omdat die nieuwe partners niet werden gevonden. Toch is er veel gebeurd, want de Olympic Experience diende als centrum voor sportboekpresentaties, herdenkingen en events.
Heel bijzonder was het afscheid van baanrenner Jan Derksen na zijn dood in 2011. Gedurende zijn uiterst succesvolle loopbaan had Derksen veel van zijn tijd in het Olympisch Stadion doorgebracht en op speciaal verzoek van zijn familie was er daarom een plechtigheid in het sportmuseum, dat Derksen bij leven regelmatig had bezocht. Deze gebeurtenis maakte diepe indruk op de Nederlandse sportwereld.
Eigen foto
Een belangrijk positief element was nog het Olympische Lespakket voor het basisonderwijs, in samenwerking met NOC*NSF. Tijdens de Olympische Spelen werden zo 300.000 kinderen bereikt, die daarmee de mogelijkheid kregen een bezoek te brengen aan het Olympisch Stadion voor een sportdag buiten én een bezoek aan het sportmuseum binnen. De geschiedenis werd zoveel mogelijk gekoppeld aan het heden. Gelukkig is dit lespakket er nog steeds, inmiddels onder de naam TeamNL Kids.
En dan werd tijdens het korte bestaan ook nog de basis gelegd voor het Olympic Museums Network. Dat werd in 2006 opgericht met de Olympic Experience als één van de founders. In dit overleg, met het Olympisch Museum in Lausanne als centraal punt, wisselen sportmusea vanuit de hele wereld ervaringen en kennis uit. Het bestaat nog steeds.
Bluf
Precies tien jaar geleden volgde dus de sluiting, waarna er zich nog geen nieuwe opvolger heeft aangediend. Ik roep dan wel heel hard dat er een Rijksmuseum van de Sport komt, maar dat is pure bluf. Er is nog niet eens de geringste vorm van organisatie en structuur om dat voor elkaar te krijgen. Met mijn nieuwsbrief Het Rijksmuseum van de Sport loop ik minstens 1200 kilometer vooruit op de groep, als ik tenminste niet allang verdwaald ben.
Door mijn betrokkenheid bij de Olympic Experience heb ik veel gezien wat goed is gegaan, zoals hierboven beschreven. Er ging ook veel mis, want anders had het sportmuseum nog bestaan.
Zo waren er te weinig financiële middelen. De presentaties konden daarom niet meertalig worden aangeboden. De Olympic Experience kon zich niet richten op buitenlandse bezoekers, een enorme markt in Amsterdam. Er was te weinig bekendheid, waardoor zelfs de inwoners van de Stadionbuurt geen idee hadden dat ze naast een sportmuseum woonden.
Er was dan ook eerder een gebrek aan middelen dan aan een gebrek aan visie. De aandacht voor de maatschappelijke positie van sport was een sterk punt, omdat zware onderwerpen als doping, corruptie en oorlog niet werden gemeden. Tegelijk was er veel aandacht was voor de positieve kanten van de sport.
Deze invalshoek werd zelfs overgenomen door het Olympisch Museum in Vancouver na een bezoek aan Amsterdam – maar dan wel met een toereikend budget. Het basisidee van een sportmuseum in een olympische locatie namen ze daar ook over, want het sportmuseum is gevestigd in de olympische schaatsbaan van 2010.
Sjaak Swart en Hans Lubberding
Gebrek aan samenwerking
Het grootste probleem heb ik al regelmatig genoemd: het gebrek aan samenwerking met de erfgoedsector en professionals in de museumwereld. Het idee voor een sportmuseum komt in de meeste gevallen vanuit de sport zelf, maar daar is geen kennis over het opbouwen van een collectie, het beheren van een archief of story-telling, al dan niet digitaal.
Dat is dan ook de basisgedachte van het Rijksmuseum van de Sport: de erfgoedsector moet vanaf het begin een leidende rol spelen. En dat is dan precies waarvoor mijn nieuwsbrief op LinkedIn is bedoeld – hier gratis abonneren.