Voor de eerste keer in 46 jaar is er een Nederlandse kunstrijdster op de Olympische Spelen
Met Lindsay van Zundert heeft Nederland na 46 jaar eindelijk weer een kunstrijdster op de Olympische Winterspelen. Ze schaatst in de voetsporen van Dianne de Leeuw.
Dianne de Leeuw. Foto via Nationaal Archief
In 1976 moest Dianne de Leeuw optornen tegen de torenhoge verwachtingen van het chauvinistische vaderlandse sportpubliek, dat na het succes van Sjoukje Dijkstra in 1964 opnieuw hunkerde naar goud.
Dit keer werd het echter zilver. Gezien de grote concurrentie en het ietwat tegenvallende optreden van De Leeuw zelf was dat nog een mooi en bevredigend resultaat. Voor de Nederlandse fans was het echter een teleurstelling. Die hadden gerekend op een eerste plaats. Gezien het wedstrijdverloop was dat echter niet reëel. En het is maar de vraag of die olympische titel er ooit echt in heeft gezeten. Want zelfs als Dianne de beste kür uit haar loopbaan had gereden, was ze naar alle waarschijnlijkheid nog kansloos geweest tegen de machinaties uit het Amerikaanse kamp.
Orange, California
Dianne de Leeuw werd op 19 november 1955 geboren in Orange (Californië) in de Verenigde Staten. Haar ouders – vader Gerard (‘Gerry’) en moeder Annie, afkomstig uit Rotterdam en Leerdam – emigreerden niet lang na de Tweede Wereldoorlog naar Amerika. Gerard was technisch tekenaar en ontwerper en hij was via zijn werkgever betrokken bij het Apollo-programma van de NASA.
Moeder Annie miste het schaatsen op de Nederlandse polderslootjes uit haar jeugd en zocht haar heil in bezoekjes aan een ijsbaan in de buurt. De jonge Dianne mocht mee. Die stond op vierjarige leeftijd al op haar eerste kunstschaatsjes, een cadeau van haar grootvader.
Deze ‘Opa IJzerman’ uit Leerdam kende de vader van Sjoukje Dijkstra persoonlijk en mede hierdoor was hij een enthousiaste fan van onze nationale schaatsvedette. In zijn geestdrift adviseerde hij zijn verwanten aan de Amerikaanse westkust om bij de Winterspelen van 1964 goed op de Nederlandse medaillekandidaat te letten. Toen Sjoukje dat jaar de gerezen verwachtingen volledig waarmaakte en olympisch kampioene werd, wakkerde dat ook bij de familie De Leeuw de interesse voor het Nederlandse kunstrijden aan.
Toen Dianne als jong meisje inmiddels zelf aan kunstrijdwedstrijden meedeed en ze bij een belangrijk toernooi als vierde eindigde – de eerste drie deelneemsters konden een uitnodiging voor de Amerikaanse jeugdselectie tegemoet zien – begon in Huize De Leeuw het idee te rijpen om gebruik te maken van Dianne’s dubbele nationaliteit. Het contact met de KNSB leidde er al spoedig toe dat de beloftevolle kunstrijdster zich voor de voortzetting van haar sportcarrière niet meer op de Verenigde Staten richtte, maar op Nederland.
En ergens was het ook wel terecht dat Dianne uiteindelijk voor het geboorteland van haar ouders koos. Want wie afkomstig is uit Orange en een achternaam heeft die sterke associaties oproept met de Nederlandse Leeuw is dan wellicht ook gewoon voorbestemd om voor ons land uit te komen.
Wereldkampioen
In 1971 deed de toen vijftienjarige Dianne voor het eerst mee aan het Nederlands kampioenschap. Ze veroverde meteen de titel. Ze mocht naar de Europese titelstrijd en eindigde op de 19e plaats.
Een jaar later bleek al de enorme vooruitgang van De Leeuw, die bekend stond om haar gedrevenheid en trainingsijver. Een negende plaats bij het EK van 1972 was voor het Nederlands Olympisch Comité overtuigend genoeg om haar naar de Winterspelen van Sapporo af te vaardigen. Daar werd ze uiteindelijk 16e, een resultaat waarmee ze niet tevreden was. ”Ik vond mijn kür beter dan je uit de punten zou afleiden. Ik denk ook dat het nadelig was dat het Nederlandse jurylid, mevrouw Benedict, was uitgeloot. Dat heeft mij vermoedelijk enkele tienden van punten gescheeld”.
In de jaren daarna ging het nog steeds crescendo met de resultaten van Dianne de Leeuw. Met de tweede plaats op het Europees titeltoernooi van 1974 veroverde ze voor het eerst internationaal eremetaal. En in de strijd om het wereldkampioenschap vocht ze spannende duels uit en verdeelde ze drie jaar lang de prijzen met haar twee voornaamste concurrentes, Christine Errath uit Oost-Duitsland en Dorothy Hamill uit de Verenigde Staten.
In 1974 was de wereldtitel voor Errath, met Dorothy Hamill op de tweede en Dianne de Leeuw op de derde plaats. Een jaar later ging het kampioenschap echter naar De Leeuw, vóór Hamill en Errath. En nog wel met groot verschil. De Telegraaf jubelde:
”Al na de verplichte figuren stond De Leeuw eerste in het tussenklassement en kon haar nauwelijks meer iets gebeuren. Maar toen zij ook de verplichte kür won en een tweede plaats behaalde bij het vrijrijden was de vergelijking snel gemaakt: van gelijke klasse als Sjoukje Dijkstra, de wereldkampioene van 1962 tot en met 1964. Misschien heeft Dianne iets minder sprongkracht, maar ze heeft meer gratie en meer gevoel om haar bewegingen op de muziek af te stemmen”.
Haar eerste plaats bij het wereldkampioenschap van 1975 leverde De Leeuw in Nederland prompt de titel ‘sportvrouw van het jaar’ op.
Olympische Spelen
De titel met het meeste prestige was echter die van olympisch kampioen. En die zou in februari 1976 in Innsbruck worden betwist. Het Nederlandse publiek zag Dianne de Leeuw als grote favoriet. Was zij immers niet de regerend wereldkampioene en had zij niet drie weken voor de Olympische Spelen de strijd om de Europese titel in haar voordeel beslist? Dat Dorothy Hamill daar vanzelfsprekend niet aan mee had gedaan, werd achteloos weggewuifd.
De strijd om de olympische titel begon met de verplichte figuren. Dit onderdeel, een overblijfsel uit de oertijd van het kunstrijden, dat uiteindelijk in 1990 definitief werd afgeschaft, was in 1976 nog altijd goed voor 30 % van de waardering.
Dianne de Leeuw – een jaar eerder nog de beste bij dit onderdeel – kon nu niet overtuigen. De paragraaflus achterwaarts, een moeilijke en zenuwslopende figuur, ging flink mis. Maar goed, de uitvoering van haar grote concurrente Dorothy Hamill was nauwelijks beter, vond men in het kamp van De Leeuw. En zelfs áls de figuren van Hamill beter waren geweest, verklaarde dat niet het grote verschil in waardering. Met maar liefst zes juryleden die Hamill op de eerste plaats hadden gezet, tegenover twee die aan De Leeuw de voorkeur gaven, bleek het gat tussen de beide favorieten onverwacht groot.
Carlo Fassi
Een van de oorzaken van het oordeel van de jury, die bij twijfel eigenlijk altijd in het voordeel van Hamill besliste, was de goed geoliede propagandamachine van Carlo Fassi, Dorothy’s trainer. Fassi had het manipuleren van de keuzeheren tot een ware kunst verheven. Want waar het kleine Nederlandse team rondom Dianne de Leeuw noodgedwongen in de anonimiteit bleef, zorgde de slinkse Italiaan er met een grootscheeps publiciteitsoffensief voor dat zijn pupil, zowel bij de jury als bij het publiek, volop positief in de belangstelling bleef.
Het effect van zijn uitgekiende strategie en zijn manipulaties was ook duidelijk zichtbaar bij het tweede onderdeel, dat wederom in een klinkende overwinning voor de Amerikaanse eindigde. Op die winst van Hamill viel trouwens niets af te dingen. Dat vond ook de Nederlandse pers. Hamill had een sprankelende en nagenoeg foutloze kür gereden, zij het zonder moeilijke sprongen. Ze had ook zeker beter gepresteerd dan haar doorgaans wat elegantere Nederlandse concurrente, die ook in de verplichte kür haar normale niveau niet haalde.
Joop Holthausen, de verslaggever van Het Parool omschreef het aldus: “Dianne’s professionele glimlach kon haar gespannenheid tijdens de verplichte kür niet maskeren. Ze kwam tijdens de sprongen nauwelijks van het ijs. De overtuiging, die haar rijden vorig jaar nog kenmerkte, ontbreekt. Ze lijkt meer en meer het produkt van de ontoegankelijke, norse trainer Doug Chapman, die haar zodanig van ‘de grote boze wereld’ afsluit dat zij nu een overgeconcentreerde, verkrampte indruk maakt”.
Oké, een terechte hogere waardering voor Hammill dus. Maar het verschil in punten met de ondergewaardeerde De Leeuw was lachwekkend groot.
Amerikaans jurylid
Dat was ook precies de reden voor de onvrede in het Nederlandse kamp. Er was veel woede over de jurering, zij het dat die woede niet werd ingegeven door het simpele feit dat Hamill op de eerste plaats was gezet, maar door de oneerlijke en belachelijk lage waardering voor Dianne van enkele juryleden. Vooral het jurylid uit de Verenigde Staten had het bont gemaakt. Deze Yvonne McGowan zat met haar cijfer een vol punt lager dan haar collega’s en klasseerde de voornaamste concurrente van haar landgenote zekerheidshalve maar als twaalfde van de twintig deelneemsters.
Het Parool schamperde: ”Voor Yvonne McGowan zal deze vervalsing na dit toernooi hooguit een schorsing opleveren, voor Dianne betekent het dat haar concurrente Dorothy Hamill zo ongeveer door het ijs moet zakken tijdens de grote kür om de titel nog te ontlopen. Het is een absoluut dieptepunt in de geschiedenis van de jurering. Kunstrijden is dus nog steeds een kwestie van gunstrijden”.
En de grote man achter die Amerikaanse bevoordeling? Carlo Fassi.
Bijval uit Canada
De Nederlanders kregen bijval uit het Canadese kamp. De Canadese trainster Ellen Burka, nota bene als choreografe betrokken bij de korte kür van Dorothy Hamill, wees op het feit dat Fassi er tien jaar eerder via een volstrekt onaanvaardbare lobby ook al in geslaagd was om Peggy Fleming wereldkampioen te maken.
Over de jurering van de verplichte figuren in 1976 in Innsbruck zei Burka: ”Degene die de beste lussen heeft gereden krijgt niet de beste cijfers. Dat sterkt me in mijn mening dat ook hier alles van tevoren is bekokstoofd. Dorothy Hamill moet echt grote fouten maken wil ze geen kampioen worden. Dat stond eigenlijk vooraf al vast. Die Fassi praat met iedereen, een kwestie van invloed. Gewoon blijven rondbazuinen hoe goed Hamill wel is, dan weet de jury op het laatst niet beter”.
Hoe dan ook, het optreden van Dianne de Leeuw zou in Innsbruck een eerste plaats niet hebben gerechtvaardigd. Maar in het laatste onderdeel, de vrij kür, toonde ze eindelijk weer allure. Onbevangen, en met de zekerheid dat het zilver nu het hoogst haalbare was, reed ze in het rond en liet ze een prima drievoudige cherryflip zien. Daar stonden een wat mislukte dubbele lutz en dubbele axel tegenover.
Dorothy Hamill nam geen risico meer. Zij reed een weinig opzienbarende kür, die niet opviel door gewaagde sprongen – als enige maakte zij geen enkele drievoudige sprong – maar die wel nagenoeg perfect werd uitgevoerd.
Fassi’s zorgvuldig samengestelde ‘bloemenbrigade’, die vanaf de tribune elke pose van Hamill met een ovatie begroette en na afloop een regen van bloemen en knuffels op het ijs deed neerdalen, deed de rest en zorgde ervoor dat ook de vrije kür van Hamill weer als hoogste werd gewaardeerd.
Hamill won dus goud. Met een groot puntenverschil. Voor De Leeuw en Errath.
Tijdens het wereldkampioenschap, een toernooi dat eigenlijk een beetje als mosterd na de maaltijd kwam, was het weer Dorothy Hamill die aan het langste eind trok. Nu hadden Errath en De Leeuw stuivertje gewisseld.
Einde carrière
Na het WK van 1976 stopte Dianne de Leeuw met de wedstrijdsport. Ze was nog slechts 20 jaar, maar zag geen (financiële) mogelijkheden meer om nog langer haar droom van olympisch goud na te jagen. In die tijd werden de amateurbepalingen nog strikt gehandhaafd. Sporters of hun familie moesten alles zelf betalen, er waren geen privésponsors en er was geen prijzengeld. En dat was fnuikend voor een dure sport als kunstrijden.
De baanhuur, een trainer, de kosten voor de choreografie, de vliegtickets voor haar reizen tussen Amerika en Europa, het was gewoon niet meer op te brengen. Jarenlang hadden haar ouders bijgesprongen, ze waren verhuisd om dichter bij een ijsbaan te wonen en zo een dure auto uit te sparen. En moeder Annie was weer gaan werken, allemaal om het schaatsen van Dianne mogelijk te maken. Het was een investering geweest die veel had gevergd, maar nu was het genoeg. De Nederlandse topper ging haar status te gelde maken, net zoals Sjoukje Dijkstra en zovele collega’s vóór haar. Dianne koos voor Holiday on Ice en verdiende vele jaren goed geld in de ijsrevue. Ze trouwde met haar coach Doug Chapman en bleef ook op latere leeftijd als (jeugd)trainer actief in het kunstrijden.