29 mei 1885: eerste sportwedstrijd achter Rijksmuseum
Het Museumplein speelt al sinds 1885 een belangrijke rol voor de sport, nog voordat het Rijksmuseum werd geopend. Dat was vooral te danken aan G.D. (Geert) Baron de Salis, oorspronkelijk een Zwitser die via een nichtje van burgemeester Ten Tex in Amsterdam was gekomen. Hij woonde tijdens de bouw van Rijksmuseum aan de Stadhouderskade en had zo uitzicht op het werkzaamheden en vooral op het lege terrein erachter.
De baron was via zijn familie bekend geraakt met de jonge sportbeweging, omdat zijn oudste broer had gestudeerd op de elitekostschool Noorthey in Voorschoten, het eerste instituut van ons land met lichaamsbeweging in de opleiding. Baron de Salis hield niet alleen van sport, maar was ook zakenman die zelfs een eigen schaats had ontwikkeld die korte tijd populair was onder wedstrijdrijders – totdat de hoge Noren op de markt kwamen.
Dit zakelijke instinct voerde De Salis begin 1885 naar het Amsterdamse gemeentebestuur voor onderhandelingen over de exploitatie van het terrein achter het Rijksmuseum, tegenwoordig bekend als het Museumplein. Dagblad De Standaard wist op 4 maart 1885 dat deze ruimte ‘de aandacht hebben getrokken van eenige liefhebbers van harddraverijen.’ Vier weken later was er een overeenkomst: ‘Burg. en Weths. van Amsterdam hebben den Raad aldaar voorgesteld om hen te machtigen, bij voorkomende gelegenheden vergunning te geven, om op de terreinen achter het Rijksmuseum harddraverijen, wedrennen, spelen enz. te doen houden.’ Tevens werd vastgelegd dat er een bouwverbod op het terrein kwam zodat er voorlopig meer van dit soort gelegenheden georganiseerd konden worden. Er was één voorwaarde: op zondag mocht er niets gebeuren. ‘In dit opzicht moeten, dunkt ons, de gevoelens geëerbiedigd worden der duizenden in onze stad, die door zulk eene rustverstoring van den geheelen Zondag diep gegriefd zouden worden.’
Baron de Salis had zo nog vóór de officiële opening van het Rijksmuseum de exploitatierechten van het terrein verworven. Dat hij aangetrouwde familie was van de burgemeester zal het een stuk makkelijker hebben gemaakt. Hoe dan ook, dit gemeentebesluit was van groot belang voor de nog piepjonge Nederlandse sportwereld, omdat het terrein achter het Rijksmuseum hiermee de eerste ruimte werd voor openbare wedstrijden, de eerste grote ontmoetingsplaats voor de sport.
Lichaamsterkende spelen
Dit gemeentebesluit was van groot belang voor de nog piepjonge Nederlandse sportwereld, omdat het terrein achter het Rijksmuseum hiermee de eerste ruimte werd voor openbare wedstrijden. Pas in 1914 zou het eerste stenen stadion van ons land worden geopend, dus 29 jaar later. Zo pril was het in 1885 allemaal nog.
Het Algemeen Handelsblad was erg tevreden met deze ontwikkeling, zo bleek op 31 maart 1885. ‘Met veel genoegen hebben we de voordracht van B. en W. gelezen, om de terreinen achter het Rijksmuseum voorloopig niet te bebouwen.’ Daardoor werd het mogelijk om er ‘lichaamsterkende spelen in de open lucht’ te houden, manifestaties voor sport en lichamelijke opvoeding. ‘We hebben reeds vaak er op gewezen,’ vervolgde het Handelsblad zijn commentaar, ‘dat Amsterdam zulk een gelegenheid noodig heeft. Het is goed gelegen voor de spelen in de open lucht, welke bij ons burgerrecht moeten verkrijgen, zoo we frissche krachtige mannen willen kweeken.’
En dan was er ook nog de stedelijke middenstand: ‘Wedrennen heeft tegenwoordig elke groote stad, en werden ze goed georganiseerd, dan trokken ze duizenden vreemdelingen naar Amsterdam, wat voor de winkeliers, die door zoo groote lasten gedrukt worden, zeer wenschelijk is.’
De eerste sportwedstrijd was op 29 en 30 mei 1885 met wedrennen en harddraverijen, nog voordat het museum officieel was geopend. Net als nu werd er stevig gebouwd, zo schreef Het Nieuws van den Dag: ‘Reeds is recht tegenover den achtergevel van het Rijks-Museum de tribune opgeslagen en nagenoeg gereedgemaakt, welke voor een 1200-tal toeschouwers plaats heeft, en waarboven van twee hooge torens ter weerszijden, de scheidsrechters en de eigenaars een vrij uitzicht hebben over de 1300 M. lange en 15 M. breede ovaalvormige renbaan.’ De architecten Theodorus Sanders en H.P. Berlage waren verantwoordelijk voor het tribuneontwerp. De torens waren vijftien meter hoog.
Deze wedstrijden waren een groot succes, vooral vanwege het zakelijke, sportieve en organisatorische instinct van baron de Salis. Bij zijn eerste poging had hij duidelijk aangetoond welke mogelijkheden er waren om sport te gebruiken voor massa-evenementen. Het waren leuke dagen geweest en de middenstand had er baat bij gehad, zoals het Algemeen Handelsblad hoopte. Vanaf dat moment ging het daarom goed met het Museumterrein als ontmoetingsplaats voor de sportliefhebbers. De baron werkte dag en nacht aan de exploitatie van het terrein, vanaf 1886 via De Amsterdamsche Sportclub met een startkapitaal van 15.000 gulden, in onze tijd vergelijkbaar met zo’n twee ton in euro’s.
Het absolute sportieve hoogtepunt van de negentiende eeuw was het WK allround schaatsen van 13 en 14 januari 1893, de eerste officiële editie van dit evenement. De Haarlemse schaatser Jaap Eden werd winnaar en werd daarmee de eerste internationale sportheld uit Nederland – nu bekend als naamgever van de Jaap Edenbaan in Amsterdam.
Helaas maakte baron de Salis dat evenement niet meer mee, want op 14 januari 1890 stierf hij, slechts 39 jaar oud. ‘Het slachtoffer van een al te druk leven,’ volgens Het Bataviaasch Handelsblad. Zijn dood was een zwaar verlies voor de Nederlandse sportbeweging, schreef sportpionier Pim Mulier in 1893: ‘Er werd niet gesproken aan zijn graf, doch behalve zijne vele vrienden, stond daar menig hardrijder, die de tranen langs de koude wangen liepen, toen ze dien man daar zagen begraven, die hen als het ware met zijn vuur bezield had, die hen had geleerd, dat willen en kunnen dikwijls één zijn.’
Terechte woorden, want baron de Salis had voor de Nederlandse sport de eerste grote ontmoetingsplaats gebouwd, op het terrein achter het Rijksmuseum.