NieuwOverige sport

Precies honderd jaar geleden opende het Stedelijk Museum de eerste expositie over sport en kunst

Op 14 juli 1923 was in het Stedelijk Museum in Amsterdam de opening van de expositie Sport in de Kunst. De tentoonstelling was een voorbereiding op de Kunstolympiade van 1924 in Parijs, ‘om te zorgen dat Nederland ook op dat gebied een goed figuur zal maken’.

Het Stedelijk Museum in de jaren 20. Foto via het Stadsarchief Amsterdam

Cornelis Veth publiceerde in 1916 en 1917 twee boeken over sport en spel in de kunst, één over de wintersporten en één over de zomersporten. Hij was daarmee de eerste auteur, die uitvoerig onderzoek deed naar die onderlinge relatie.

Veth trok al snel een duidelijke conclusie: ‘Bij het zoeken naar kunstwerken, die sport en spel afbeelden, doet men opmerkelijke ervaringen op. Wat is er op sommig gebied weinig!’

Meer dan honderd jaar geleden viel Veth al op dat er zo een contrast was met de enorme belangstelling voor sport. ‘Terwijl het soms wel schijnt, alsof de lichamelijke opvoeding, in allerlei vormen, geheel in eere hersteld is, alsof van haar de wedergeboorte van den gezonden, sterken en schoonen mensch wordt verwacht schijnt de kunst zich luttel aan dezen tijdgeest te laten gelegen liggen.’ Waarom zijn er geen monumenten voor de sport, stelde hij de vraag. ‘Waar blijven in stadion of clubgebouwen, de standbeelden der kampioenen?’

Stedelijk Museum

In 1923 werd zijn oproep keer beantwoord met een expositie in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Het initiatief was genomen door de Nederlandsche Athletiek Unie – en dus niet door het Nederlandsch Olympisch Comité. De Telegraaf ondersteunde de tentoonstelling zodat er in de media in ieder geval aandacht voor was. Het idee was om elk jaar zoiets te doen, samen met kunstenaarsvereniging Sint Lucas.

De Telegraaf merkte bij de samenstelling al snel hetzelfde probleem op als Veth: ‘Onderwerpen aan de sport als zoodanig ontleend, hebben onze beeldenden kunstenaars slechts zelden tot aanleiding tot het schilderen of beeldhouwen gegeven.’ En dan was er ook nog een hele korte voorbereidingstijd geweest, zodat enkele interessante kunstenaars als Willy Sluyter geen werk leverden. Er was dan weer wel materiaal te zien van Bernard van Beek, zwemillustrator David Bueno de Mesquita en Wybo Meyer. Ook de boeken van Veth lagen ter inzage.

Deze expositie werd alleen niet bepaald juichend ontvangen, behalve door de Telegraaf natuurlijk. Vooral het idee dat de mooiste werken werden beloond met een prijs, net als de kampioenen in de sport, werd met wantrouwen bekeken. De meeste kunstenaars hadden geen zin om zich op afroep op de sport te storten, en al helemaal niet omdat er misschien een medaille mee te winnen was. De inspiratie laat zich niet sturen en zo waren de ingezonden werken wat matig van kwaliteit.

Sport en kunst zijn dan ook niet de makkelijkste werelden om met elkaar te verbinden, vatte het Algemeen Handelsblad bondig samen in zijn recensie: ‘De schilders vinden, dat de sportmenschen over ’t algemeen te weinig smaak voor kunst hebben; en onder de laatsten zijn er die de kunstenaars verwijten geen oog te hebben voor de schoonheid van beweging en van stand, die, zoowel te water als te land, het sportterrein biedt.’

De Spelen van 1928

Een jaar later leverde het toch een aantal inzendingen op voor de Kunstolympiade in Parijs, onderdeel van de Olympische Spelen. In 1928 was dat evenement in Amsterdam, net als de Kunstolympiade, waar het Stedelijk Museum wederom gastheer van was. Eigenlijk was dat niet de bedoeling geweest, omdat er op het stadionterrein in Zuid een tentoonstellingsruimte gebouwd had moeten worden. Vanwege de hoge kosten ging dat niet door, zodat er werd uitgeweken. Cornelis Baard werd als museumdirecteur de voorzitter van het Uitvoerend Comité van deze Kunstolympiade.

En zo bereikte het nieuws over de Olympische Spelen op 16 juni 1928 de voorpagina van weekblad De Kunst: ‘Hooge masten, waaraan de Olympiade-vlag, naast het vroolijke oud-Hollandsche oranje-blanje-bleu wappert, en groote houten borden, waarboven pijlen in felle kleuren zijn aangebracht, wijzen den voorbijganger er op dat iets bizonders is te doen in ons stedelijk museum.’

Nederland deed het goed op deze Kunstolympiade met twee gouden medailles – van de vijf! De schilder Isaac Israëls won een gouden plak, net als architect Jan Wils. Zo staan deze twee namen nog steeds in de eregalerij in het Olympisch Stadion met daarop alle Nederlandse winnaars van olympisch goud.

Prins Bernhard Fonds

In 1955 en 1956 waren er exposities onder dezelfde naam in hetzelfde museum. ‘De voorzitter van het Nederlands Olympisch Comité, mr. J. Linhorst Homan, zal zaterdagmiddag in het Stedelijk Museum te Amsterdam een tentoonstelling openen van kunstwerken, die betrekking hebben op sportmotieven,’ aldus verschillende dagbladen op 11 november 1955. ‘De 28 geëxposeerde werken zijn geselecteerd uit 54 inzendingen van een door het Prins Bernhard Fonds uitgeschreven prijsvraag.’

In 2028 is het honderd jaar na de Kunstolympiade van Amsterdam. Het zou een mooi moment voor het Stedelijk Museum zijn om weer een expositie over sport en kunst te houden. En dan niet, zoals vroeger, om er medailles mee te winnen, maar om te onderzoeken wat er allemaal is veranderd sinds Veth zijn eerste studies maakte.

Waardeer deze site!

Onze content is gratis. Vond je het de moeite waard? Dan kun je dat laten blijken met een kleine financiële bijdrage.

Mijn gekozen waardering € -

Jurryt van de Vooren
https://sportgeschiedenis.nl
Specialist in sporterfgoed. Al meer dan 25 jaar de enige Amsterdammer, die is afgestudeerd op Feyenoord.