De toespraak van Raymon Blondel van NOC*NSF bij de Nationale Sportherdenking
Op 4 mei was de Nationale Sportherdenking, dit jaar over boksen in de Tweede Wereldoorlog. Raymon Blondel sprak namens NOC*NSF de onderstaande tekst uit.
Dames en heren,
Opnieuw zijn wij bijeengekomen bij het Olympisch Stadion en bij het beeld van Prometheus.Ik ken deze plek als sportliefhebber vrij goed, maar de lading van dit bijzondere beeld was toch geheel nieuw voor me. Zoals zoveel sportliefhebbers ben ik hier vaak geweest en ben ik aan dit beeld voorbijgelopen zonder me de betekenis te realiseren. Nu mij de eer is gegund u namens NOC*NSF toe te mogen spreken, is die pas echt goed tot me doorgedrongen.
U weet dit natuurlijk allemaal al wel, maar ik wil het graag nog een keer verteld hebben, want ik vind de mythe van Prometheus van grote waarde en bovendien op deze dag zeer relevant. Prometheus stal het vuur van de goden, om het vuu r daarna aan gewone mensen te schenken. De mens is er, volgens de mythe qua overlevingsinstincten, erg bekaaid vanaf gekomen. Deze stervelingen konden zich met het geschonken vuur ontworstelen uit hun afhankelijke posities. Zij leerden er metaal mee te bewerken en zich technische vaardigheden toe te eigenen.
Prometheus had het stoutmoedige lef om met zijn handelen de kwetsbaren te helpen. Prometheus was daarmee eigenlijk een verzetsheld en zijn beeltenis sluit geheel aan bij het jaarthema van deze 4 mei, namelijk: ‘het verzet’.
Kort na de oorlog is dit beeld in het Olympisch Stadion geplaatst zodat de geest van de afwezigen altijd tussen ons zou zijn bij alle sportwedstrijden die er nog zouden komen. En daarbij gaat het om de afwezigen die de oorlog niet hebben overleefd. Vermoord vaak, vanwege hun dappere verzetsdaden. Maar even zo vaak ook alleen maar omdat ze joods waren.
Hier op deze symbolische plek staan we jaarlijks stil bij de nagedachtenis aan deze helden. Het gaat om sporters die vanwege hun afkomst niet meer mee mochten doen en werden afgevoerd naar vernietigingskampen. En … het gaat om sporters die actief waren in het verzet en dat niet hebben overleefd. Maar ook om sportbegeleiders, vrijwilligers of gewoon sportliefhebbers die tijdens wedstrijden bij razzia’s van de tribunes en langs de velden werden weggehaald.
Ik heb de oorlog zelf niet meegemaakt en blijf het moeilijk vinden om me voor te stellen hoe het moet zijn geweest om er midden in te zitten. Als je over die tijd indrukwekkende verhalen hoort, zelfs van dichtbij van eigen familie, blijft dit toch redelijk abstract en op enige afstand. De oorlog komt dichterbij door verhalen vanuit de sport te horen, zoals we dat ook hedenmorgen hebben kunnen doen. Ze gaan over het dagelijks leven en zijn tijdloos, universeel en niet plaatsgebonden.
Frits Barend en Jurryt van de Vooren hebben ons vanochtend, zoals ieder jaar, meegenomen in de boeiende maar vaak ook schokkende geschiedenis van sport tijdens de Tweede Wereldoorlog. Vanochtend hebben we gesproken over het boksen in de oorlogstijd.
Boksen was en is een belangrijke Olympische Sport en staat al vanaf de derde editie van de Olympische Spelen in 1904 vast op het programma, uitgezonderd de editie van 1912 in Stockholm. De Zweedse regelgeving liet deze sport toentertijd niet toe.
Wellicht in tegenspraak van wat men zou verwachten, groeide de sport enorm in de Tweede Wereldoorlog en zo ook het boksen. De bonden groeiden qua omvang in die tijd – terwijl tegelijkertijd de Joodse leden werden buitengesloten. Sport was – naast bioscoop-, theater- en cafébezoek – eigenlijk één van de weinige manieren om afleiding te hebben van de oorlog. Vanaf het najaar van 1944 veranderde dit beeld pas echt: de spoorwegstaking, de hongerwinter en de complete oorlog waren hiervoor de reden.
Mijn voorstellingsvermogen wordt door deze verhalen groter, vooral ook als het gaat over de zwarte kant van de medaille van de sport in die tijd. Over de beperkende maatregelen tegen Joodse sporters als onderdeel van de totale verwijdering van Joden uit de Nederlandse samenleving, over de razzia’s en over de propaganda die met sport bedreven werd.
Kom ik toch terug bij de mythe van Prometheus en het landelijk jaarthema van deze 4 mei: ‘het verzet’. En dan dringt zich de vraag op: “Wat zou jij doen?”
Vanuit het huidig perspectief lijkt het antwoord daarop misschien wel vanzelfsprekend of wellicht zelfs eenvoudig. Maar de verstrekkende beslissingen die mensen namen, waren wel beslissingen zonder de afloop te kennen. Als we nu naar die tijd kijken, met de kennis van nu, zien we vanuit dat perspectief
veel redenen om in het verzet te gaan. Maar voor degenen die dat toen ook daadwerkelijk deden, waren er evenzoveel twijfels over de toen nog zeer ongewisse afloop.
Frank van Vree, directeur van het NIOD in zijn tekst over dit jaarthema schrijft daarover het volgende: “Wat zou ik doen wanneer er een beroep op mij wordt gedaan, wanneer ik zie dat de waardigheid van de ander in het geding is? En hoe ver strekt mijn verantwoordelijkheid, welke middelen zijn gerechtvaardigd? Welke gevolgen, voor mijzelf en voor anderen, vind ik aanvaardbaar? En hoe kies ik een kant als mijn eigen toekomst onzeker is?”
Zoals gezegd, ik heb zelf de oorlog niet meegemaakt, maar ik heb mijzelf die vraag uiteraard wel vaak gesteld: Wat zou ik hebben gedaan als ik geconfronteerd zou zijn geweest met die zwarte kant van de medaille, met die beperkende maatregelen tegen Joodse sporters, met die razzia’s en met die propaganda? En lastiger nog, wat zou ik er aan hebben gedaan om de ontwikkelingen te stoppen die tot deze misdaden hebben kunnen leiden?
En hoewel we in een volstrekt andere tijd leven raakt deze vraag precies de verantwoordelijkheid die Van Vree in zijn jaartekst zo goed weet te duiden. Een appèl wanneer de waardigheid van een ander in het geding is.
Die vraag kan ik alleen maar beantwoorden door nu zelf stelling te nemen. Door verantwoordelijkheid nemen voor kwetsbaren en kwetsbare groepen, voor hen die door welke oorzaak dan ook worden buitengesloten of dreigen niet mee te kunnen komen. Of het slachtoffer zijn of dreigen te worden van discriminatie of haat.
Of dat nu op grond van geloofsovertuiging gebeurt, vanwege afkomst, vanwege seksuele geaardheid of misschien wel vanwege een fysieke of verstandelijke beperking. Want het is helaas niet vanzelfsprekend dat we overal open staan voor iedereen. Het mag dan zo lijken dat iedereen in vrijheid en veiligheid keuzes kan maken, daarmee vormen wij met elkaar nog geen inclusieve maatschappij.
Ik ben er van overtuigd dat sport daarbij een grote maatschappelijke rol kan spelen. Door mensen elkaar te laten ontmoeten, elkaar te laten inspireren en door letterlijk iedereen mee te laten doen. En dat niet alleen lokaal overigens. Want ook internationaal geldt dat vrede, veiligheid, vrijheid en internationale verzoening helaas geen vanzelfsprekendheid zijn. En sport kan ook daar een nadrukkelijke rol in spelen.
Wat precies de betekenis van de Olympische en Paralympische Spelen van PyeongChang zijn geweest op de toenadering tussen Noord- en Zuid Korea, moeten historici over een aantal jaar maar uitmaken. Maar dat vanwege deze Spelen er weer nieuwe hoop bij grote groepen in beide samenlevingen is ontstaan is wel zeker. Dat heb ik in de stadions daar met eigen ogen kunnen zien.
Tot slot zou ik willen uitspreken dat NOC*NSF het belangrijk vindt dat we deze sportherdenking ieder jaar hier zo houden. Door de herinnering aan hen die het niet hebben overleefd levend te houden, dragen wij het besef bij ons dat de vraag “Wat jij zou doen”, aan ons ieder consequent en volhardend gesteld zal moeten blijven worden.
We herdenken om de afwezigen bij ons te houden en opdat we hen niet zullen vergeten. We herdenken ook om degenen die de vraag “wat zou ik doen?” beantwoord hebben met moed, met daden en dat soms hebben moeten bekopen met zelfs de dood, niet te zullen vergeten. En we herdenken opdat wij dus verantwoordelijkheid moeten blijven nemen om diegenen te beschermen die dat zo hard nodig hebben.
Ik wens u voor deze dag een waardige en zeer betekenisvolle dodenherdenking toe.
Dank u wel.