De Tweede Wereldoorlog en het einde van het boksverbod
Een Joodse sport (boksen) leefde op tijdens van de Duitse bezetting. Over die ogenschijnlijke tegenstrijdgheid en de moeilijkheid daarvan de volgende tekst, een fragment uit een artikel dat verscheen in de bundel Sport in de oorlog, onder redactie van Ad van Liempt. Tijdens de Nationale Sportherdenking las Jan van Mersbergen dit artikel voor.
In het Duitsland van de jaren dertig was boksen één van de grootste en populairste sporten. In Mein Kampf beveelt Hitler de sport van harte aan. De nazi’s zagen boksen als een geschikt middel om de suprioriteit van het Arische ras te etaleren. Faciliteiten voor de bokssport waren goed. Er werd gevochten in grote zalen met veel toeschouwers.
Het boksen in Nederland lag in die jaren vrijwel geheel op zijn gat. Dat had vooral te maken met de gemeentelijke boksverboden die vrijwel overal in Nederland golden. Boksen was barbaars. De voornaamste reden voor de boksverboden was dat er in Scheveningen een bokser was doodgeslagen.
Voor de oorlog was het boksverbod in Amsterdam berucht. Daar konden slechts bij grote uitzondering bokswedstrijden plaatsvinden. Zo werd er tijdens de Olympische Spelen van 1928 wel gebokst, zodat Bep van Klaveren de Olympische titel kon veroveren. Ook was er nog een wedstrijd in Tuschinski tussen een man en een kangaroe.
Toen voor de oorlog in Amsterdam de discussie over het opheffing van het verbod op gang kwam reageerde burgemeester Willem de Vlugt, gereformeerd en lid van de ARP, de Anti Revolutionaire Partij, als volgt: ‘Wie bloed wil zien, gaat maar naar het abattoir.’
Rotterdam kende in die jaren wel een acceptabele bokscultuur, met wedstrijden. De man die in Rotterdam het boksen op poten had gezet, was Theo Huizenaar. Toen de Duitsers in mei 1940 Nederland waren binnengevallen en het land bezet, werden snel daarna de boksverboden opgeheven. Dat was goed nieuws voor Huizenaar. Hij had zelf kort gebokst, maar gaf voornamelijk boksles en organiseerde wedstrijden. De komst van de Duitsers bood hem kansen.
Tijdens het bombardement op Rotterdam was de boksschool van Huizenaar verloren gegaan. In de eerste oorlogsweken kreeg hij een nieuwe locatie toegewezen op de bovenverdieping van een schoolgebouw aan de Voorschoterlaan. In zijn biografie schrijft Huizenaar: ‘Aanpakken, niet gaan zitten kniezen.’ Die praktische houding is in het vervolg van de oorlog kenmerkend voor Huizenaar. Vlak na het bombardement fietste hij al weer achter zijn boksers aan, tussen de puinhopen.
In Rotterdam boog Huizenaar met de Duitse bezetters mee, in Amsterdam waren Joodse boksers in 1941 betrokken bij de februaristaking. De boksers trainden bij Richter Joshua, een Joodse boksschool. Zij opereerden in die dagen als eigen veiligheidsdienst in de Amsterdamse Jodenbuurt aan de oostkant van de Amstel.
In eerste instantie organiseerde Huizenaar in Rotterdam benefietavonden ten bate van de slachtoffers van het bombardement. Boksers die voor de oorlog al bekend waren kwamen in de ring: Jo de Groot, Jan Nicolaas, Nico Diessen, Jan de Bruin, en Dorus Elten, die de laatste maanden van de oorlog in Kamp Amersfoort zat. Elten overleefde de oorlog en bokste daarna nog twaalf partijen, die hij allemaal verloor.
Een bezoek van de Gestapo aan zijn boksschool leek een bedreiging te zijn voor Huizenaars ambities. Huizenaar had een instructeur die lid van de NSB was de toegang geweigerd. De bokspromotor maakte zich er vanaf door te stellen dat deze man een betalingsachterstand had. De Gestapo accepteerde het verhaal, maar drukte Huizenaar op het hart ervoor te zorgen dat er geen klachten meer over zijn boksschool binnen zouden komen, want, zo zei de Duitser, ‘Sport staat boven politiek.’
Dat is precies de tekst die Huizenaar direct daarna op een muur van zijn boksschool kalkte.
Vanaf het moment dat Huizenaar zijn boksschool veilig stelde, organiseerde hij wedstrijd na wedstrijd. De zalen zaten vol. Het grootste probleem voor Huizenaar was dat veel boksers te werk gesteld werden. Bij Oberinspektor Kania, die op het arbeidsbureau in Rotterdam aangesteld was, wist hij een werkvrijstelling voor Luc van Dam te regelen. Hij gebruikte hiervoor een pakje Consi-sigaretten dat op de zwarte markt 40 gulden waard was.
Bovendien had Huizenaar het geluk dat de Oberinspektor een boksliefhebber was die in het vervolg graag en in burgerkleding bij bokswedstrijden aanwezig was, samen met de Duitse bokspromotor Walter Englert, die een goede vriend van Huizenaar werd.
Na Van Dam werden nog andere boksers uit de stal van Huizenaar vrijgesteld van de tewerkstelling. Een van hen was Harry Staal, die met zijn Joodse vriendin opgepakt was en al in kamp Amersfoort zat toen Huizenaar verklaarde hem nodig te hebben voor bokswedstrijden. Onder druk van Englert lieten de Duitsers Staal gaan. Zijn vriendin lieten ze niet gaan.
Soms kon en mocht je ook niet winnen als je wél een Duitser was, maar geen Ariër. Zo’n Duitse bokser was de Sinti-zigeuner Johann Wilhelm Trollmann. Zijn bijnaam was Gipsy. De Sinti noemden hem: Rukeli. Door zijn on-Duitse stijl en zijn prima voetenwerk werd zijn manier van boksen ‘de dans van Trollmann’ genoemd.
In juni 1933, vlak nadat Hitler aan de macht was gekomen, had Trollmann in het Duitse titelgevecht Adolf Witt verslagen. Trollmann was op alle fronten sterker. Zes dagen na het gevecht ontving de kersverse kampioen een brief van de Duitse boksbond waarin stond dat hem de titel ontnomen was wegens ‘slecht boksen’.
Een maand later stapte Trollmann de ring in voor een partij tegen Gustav Eder, die vanwege zijn uiterlijk – Eder zag eruit een echte Ariër – door de nazi’s tot voorbeeld voor alle Duitsers gemaakt. Voor de partij verfde Trollmann zijn haar blond en bepoederde zijn huid met meel. Ook droeg hij een mantel van kamelenhaar. Een provocatie aan het adres van de nazi’s maar ook een vruchteloos protest, en Trollmann wist het.
In de partij weerde hij zich amper, hij liet zich vijf rondes lang als Eders bokszak gebruiken. Van buiten de ring klonk het: ‘Leg dich, Zigeuner, oder wir holen dich und deine Familie!’
De scheidsrechter beëindigde de partij voortijdig. Hoewel hij de betere bokser was, wist Trollmann dat hij niet kon winnen.
In 1993 volgde eerherstel voor Rukeli. Postuum werd hem de Duitse kampioensriem in het middengewicht uitgereikt. Ook werden er in Duitsland twee plaquettes ter nagedachtenis aan de Sinti-bokser onthuld en in Hannover werd een straat naar hem vernoemd.