Ook voor de allergrootste sportvrouwen was het huwelijk vroeger het einde van de loopbaan
Er was eens een tijd dat het huwelijk het einde betekende van het maatschappelijke leven van een Nederlandse vrouw. Daarom waren sportliefhebbers niet zo blij toen zwemster Marie – Zus – Braun op 24 september 1931 deze stap in haar leven zette. Want wie moest er nou olympisch kampioen worden?
Marie – Zus – Braun was in 1928 de eerste Nederlandse zwemster met olympisch goud. Bij haar begon het succes van het vrouwenzwemmen in ons land, daarna gevolgd door Rie Mastenbroek, Nel van Vliet, Ada Kok tot en met Ranomi Kromowidjojo in onze tijd. Haar sportloopbaan had het hoogtepunt al bereikt vóór haar huwelijk.
Op 12 juli 1931 kondigde Het Vaderland aan dat Braun ging trouwen. Deze mededeling kwam van Ma Braun, de moeder en coach van Zus, en dat betekende in feite het einde van de sportieve loopbaan van de zwemster. In ons land werd het namelijk als vanzelfsprekend geacht dat een gehuwde vrouw zich terugtrok uit het maatschappelijke leven om het voor de rest over te laten aan de mannelijke helft. Het was zelfs wettelijk vastgelegd dat een vrouw dan handelingsonbekwaam was.
Braun zei daarom ook dat ze zich terug zou trekken voor de Olympische Spelen van 1932, waar ze haar titel moest verdedigen. Braun: “Het zwemmen is bij mij niet meer nummer één.” Het werd een hele affaire, want dat betekende een potentiële kampioen minder. Op 24 september 1931 trouwde ze gewoon met Herman Philipse.
Moeder als eretitel
Het Vaderland bevestigde de dag daarvoor dat gehuwde vrouwen in die tijd niet meer aan sport mochten doen. ‘En nu trouwt zij dus morgen, Zus Braun. Zij gaat haar roeping volgen, als vrouw en mogelijk als moeder. De laatste titel is nog altijd de hoogste eeretitel voor elke vrouw en daarvoor moeten de wereldrecords en de schoonste kampioenschappen zwichten.’
Eén van de weinige kritische commentaren op de gewoonte dat gehuwde vrouwen zich terugtrekken uit het maatschappelijke leven kwam van tijdschrift Groot-Rotterdam. ‘Deze jongedame stond op het hoogtepunt van haar sportieve succes, maar nu schijnt het uit te zullen zijn met de zwemmerij, hoewel ook de echtgenoot, meneer Philipsen, zwemt. Waarom mevrouw Philipsen in onzen modernen tijd niet nét zoo goed als tevoren de water-lauweren voor ons landje op internationale sportwedstrijden zou kunnen plukken, snap ik niet. Kan meneer Philipsen dan niet zelf ’es een kopje thee zetten of de aardappelen koken?’
Hoe dan ook, de belangstelling tijdens de plechtigheid was enorm – inclusief een filmploeg van Polygoon en de nodige journalisten en een leger fotografen.
Twee dagen later haalde Nederland opgelucht adem toen de zwemster tijdens het diner ter ere van het huwelijk verklaarde ‘dat zij in de toekomst nog niet voor de zwemsport verloren hoopte te zijn.’ Zus Braun ging in 1932 gewoon naar de Olympische Spelen in Los Angeles, wat overigens uitliep op een drama. Ze werd verschrikkelijk ziek, en de reden hiervoor is nooit opgehelderd. Daarna stopte ze wel meteen met de zwemsport.
Ook Fanny Blankers-Koen kondigde na haar huwelijk met Jan Blankers in 1940 aan dat ze een einde zou maken aan haar sportieve leven, maar kwam daar snel op terug. De Wet Handelingsonbekwaamheid werd in 1956 afgeschaft, maar dat ging voor bij aan de KNSB, die tot in de jaren zeventig het wereldbeeld in stand hield dat vrouwen niet aan topsport mochten doen als ze moeder waren.