27 februari 2010: de schoolslag-finish van Anni Friesinger
Door Wim Zonneveld
Anni Friesinger zwom tijdens de Winterspelen van 2010 over de finish. De mannelijke schaatsers hadden dit al in 1890 uitgevonden.
Via YouTube
Op zaterdag 27 februari 2010 vroeg in de middag worden bij de Olympische Winterspelen van Vancouver, op de Olympic Oval in Richmond, de halve finales van de ploegenachtervolging voor vrouwen verreden. In de race van Duitsland tegen Amerika speelt zich een van de meest sensationele finishes af in de geschiedenis van het hardrijden: de ‘schoolslag-finish’ van Anni Friesinger.
Met nog een volle ronde van de zes te gaan ligt het Duitse team bestaande uit Anni Friesinger, Daniela Anschütz en Stephanie Beckert duidelijk voor op het Amerikaanse, met Jennifer Rodriguez, Jilleanne Rookard en Nancy Swider-Peltz. Maar in die laatste ronde krijgt Anni, normaal gesproken de sterkste rijdster, het lastig.
Ze heeft de hele Spelen al niet de verwachte vorm gehad, ze was er zelfs ver van verwijderd gebleven. Op de 1500 meter is zij, kandidate voor goud, als negende geëindigd en op de kilometer zelfs als veertiende. Omdat ze last heeft van een knie die in 2008 geopereerd is, rijdt ze met een pijnstillende injectie. Op 300 meter voor de finish in de voorlaatste bocht struikelt ze bijna, herstelt zich maar raakt zover achter op haar twee teamgenotes dat de kansen op een Duitse overwinning, en daarmee een finaleplaats, met de meter slinken. Toch moet ze door, want de tijd van de derde aankomende is doorslaggevend.
Op het laatste rechte eind valt ze van pure vermoeidheid. Ze schuift over de finishlijn alsof ze over het ijs zwemt, met een ‘schoolslag’ zegt televisiecommentator Herbert Dijkstra. Een Rutscheinlage noemen de Duitsers het. In een reflex duwt ze haar schaats met de transponder naar voren, en juist die beweging is voldoende om de derde Amerikaanse rijdster, Nancy Swider, die aan de overkant van de baan finisht, 0.23 seconden voor te blijven. Anni realiseert zich dat pas na een aantal seconden waarin ze boos met haar vuist op het ijs slaat. Dan kan ze lachen, ze ziet de 1 voor haar team op het scorebord, de eindstrijd is op wonderbaarlijke wijze bereikt.
Kijk maar:
Hoe onwaarschijnlijk het ook klinkt: er zijn eerdere schoolslag-finishes bij het schaatsen geweest. De eerste gedocumenteerde schoolslag-finish was al in 1890!
Amsterdam 1914
Op woensdag 21 januari 1914 organiseert de Amsterdamsche IJsclub op zijn baan op het Museumterrein een jeugdwedstrijd voor, zo zegt het Gedenkschrift bij het 50-jarig bestaan van 1915, ‘zoons en pupillen van leden’. Bij de wedstrijd voor jongens van 12 en 13 jaar zijn er onder de prijswinnaars een hele stoet jongeheren van de Amsterdamse sportfamilie Blaisse. De eindwinnaar is J. Blaisse, later als hardrijder bekend als Sjef Blaisse.
Maar, meldt het Gedenkschrift: ‘Onmiddellijk na die prijsuitdeeling kwam er een aardige manifestatie. Een deputatie van meisjes, dochters van leden, kwam bij het Bestuur met een ernstige klacht. Zij vonden het hoogst onbillijk, dat de jongens wèl en de meisjes nooit in de gelegenheid werden gesteld om tegen elkander om het hardst te rijden. Daarin moest verandering komen!
Ce que femme veut…. Onmiddellijk werd een wedstrijd uitgeschreven zooals de jongedames wenschten, op Zaterdag 24 Januari. Dat is nog juist gelukt. Het plezier en de geestdrift bij dezen wedstrijd waren werkelijk kolossaal. Zoo’n joligheid heeft men zelden beleefd.’
Een uitgebreid verslag van het voor Amsterdam gloednieuwe evenement staat in Het Nieuws van den Dag van 26 januari. Er was voor de wedstrijd ‘verbazend veel liefhebberij’ en hij was ‘nog beter geslaagd dan die voor jongens’.
We komen meer te weten over de jonge schaatsters: ‘Ja, dat vallen – een kwaad ding op een hardrijderij – kwam nogal eens voor, maar ‘t liep altijd goed af. Eenmaal gaf het aanleiding tot groote vrolijkheid. ’t Ging tusschen twee van de grootere meisjes, die allebei uitstekend reden, hard, met flinke slagen. De witte was iets voor, maar de roode (d.w.z. die met de roode trui) was vlak achter. Toen, tien, vijftien meter vóór de eindstreep, viel de witte, de kans scheen verloren, maar toen viel de ander (was ’t van zenuwachtigheid?) pardoes, ook. Tijd om op te staan gunden ze zich niet en de voorste duwde zich met beide armen voort op het ijs om toch nog over de eindstreep te komen. Het lukte, maar o, wat zag die witte trui er uit!’
Anni Friesinger was in het zwart-rood-geel, of de jonge winnares met haar vuisten op het ijs sloeg zegt het verslag niet, maar verder: een onvervalste Rutscheinlage in Amsterdam op 24 januari 1914.
In het Gedenkboek worden maar liefst veertien prijs- en premiewinnaressen genoemd bij de meisjes van 13 tot 15 jaar. Eindwinnares is J.M. Jurrema, die een zilveren horloge-armband wint. Of zij de eer moet krijgen Anni’s voorgangster te zijn, wie zal het zeggen, er zijn minstens 14 kandidates. Misschien was het wel Mies den Brandt, Marietje Elshoven, of J. van Wilpe, of een van de andere tien jongedames. Na afloop van de wedstrijd doet het A.IJ.C.-bestuur ‘de toezegging, dat “ijs- en weder dienende”, stellig weer een meisjeswedstrijd zou worden gehouden.’
Klaas Pander in 1890
Ondertussen kent de verslaggever van Het Nieuws zijn klassiekers, want hij herinnert zich een eerder dergelijk voorval waar hij zelf nog bij was: ‘Deze manier om te winnen geldt. We hebben het jaren geleden op de oude baan van de A.IJ.C. eens gezien in een wedstrijd tusschen Pander en een Noorsche rijder, Norseng gelooven we.’
Hij heeft gelijk, want bij het wereldkampioenschap allround van 3 tot 5 januari 1890 op precies hetzelfde Amsterdamse Museumterrein zijn de Noor Godager en de Rus Panshin de twee favorieten. Het toernooi wordt echter geplaagd door een griepgolf, en zij vallen al vroeg uit.
Godager’s landgenoot Adolf Norseng en onze eigen Haarlemmer Klaas Pander, 22-jarige leeftijdgenoten, zijn de twee sterkste overblijvende rijders. Op de halve mijl rijden zij twee maal tegen elkaar, eenmaal in de series en daarna, als snelste twee, in de dan bestaande skate-off van de afstand, de kortste van het toernooi, net meer dan 800 meter.
In de serie wint Norseng, en dit is het verslag in het Algemeen Handelsblad van de finalerit: ‘Norseng komt weer tegen Pander op. Zij geven elkaar weinig toe, Pander wordt luide toegejuicht. Hij schijnt iets voor, en dat blijft zoo tot op het laatste oogenblik, even voor de eindlijn. Dan valt hij. Doch met de handen werkende, bijna kruipende, bereikt hij nog voor Norseng de eindlijn. De overwinning in dezen wedstrijd was dus voor den Nederlander, die stormachtig werd toegejuicht.’
Rutscheinlage.
Op de volgende dag wint Klaas Pander ook nog eens de mijl en Norseng de twee mijl. Door de regel dat het kampioenschap alleen maar kan worden behaald door het winnen van drie afstanden, is Pander op de derde dag nog de enige titelkandidaat. Maar dan moet ook hij zich ziek melden, hij blijft in Haarlem op bed liggen. Bijna was het zo ver, maar er komt geen Nederlandse wereldkampioen, daarvoor moeten gewacht worden tot Jaap Eden 1893, op dezelfde baan, en Klaas staat dan als ‘trainer-coach’ langs de kant. Norseng wint de gedevalueerde 5 mijl, de Amsterdamse roeier-schaatser George Jurrjens wordt tweede, maar de titel blijft in 1890 vacant omdat niemand drie afstanden wint.
De verslaggever van Het Nieuws heeft nog een andere herinnering aan Klaas Pander’s finish: ‘Aardig was het om te zien, hoe op de tribune verscheidene toeschouwers die klauwende beweging van de armen onwillekeurig meemaakten.’
De ritwinnares in Amsterdam 1914 ‘heeft dus naar een klassiek voorbeeld gehandeld en heeft er eerlijk den prijs mee verdiend.’
Even verdiend als Anni in Vancouver, die onbewust onderdeel werd van een traditie van meer dan honderd jaar oud.