De Elfstedentocht is een verhaal
Op 2 januari 1909 was de eerste officiële Elfstedentocht. Minne Hoekstra won die twéé keer: als schaatser en als verteller van het mooiste verhaal over die historische dag. De Elfstedencultuur bestaat namelijk uit twee delen: het schaatsen en de verteltraditie.
Tekening van Minne Hoekstra in de eerste Elfstedentocht
Het is alweer meer dan 25 jaar geleden dat Henk Angenent en Klasina Seinstra de laatste Elfstedentocht wonnen. We leven daarmee inmiddels in het langste Elfstedenloze tijdperk ooit. Een complete generatie Nederlandse schaatsers heeft nog nooit een Elfstedentocht meegemaakt.
Hetzelfde gold voor de generatie van 1985, waaronder ik, die ruim 22 jaar moest wachten totdat Reinier Paping als winnaar van 1963 eindelijk een opvolger kreeg met Evert van Benthem. Met Lenie van der Hoorn was er <voor de eerste keer ook een snelste bij de vrouwelijke wedstrijdrijders als teken van het nieuwe tijdperk.
Tussen 1963 en 1985 was de wereld ingrijpend veranderd, maar de Elfstedentocht had dit overleefd. Friesland ging gewoon verder waar het was opgehouden. Tegelijkertijd heeft de Elfstedencultuur wel degelijk zware klappen opgelopen, merkten de verantwoordelijken van het Eerste Friese Schaatsmuseum in Hindeloopen tijdens het zoeken naar historisch materiaal bij Friese ijsclubs. Er was veel verloren gegaan tussen 1963 en 1985, zei Ernst Niewenhuis, die tot zijn dood in 2004 bij het museum was betrokken. “IJsclubs bewaren hun archief en hun spullen op de zolder van de dorpskroeg. In die tijd van ruim twintig jaren zijn veel cafés in andere handen overgegaan, en is er veel ‘oude troep’ weggegooid.”
Vele verhalen
Zo belandde een belangrijk deel van de Elfstedencultuur letterlijk op de vuilnisbelt van de geschiedenis – en daarmee een belangrijk deel van de Friese én nationale geschiedenis. De Elfstedencultuur bestaat namelijk uit méér dan de schaatstocht alleen, formuleerde De Nieuwe Rotterdamsche Courant al op 27 januari 1917, want het is ook heel belangrijk dat de geschiedenis hiervan wordt doorgegeven van generatie op generatie. ‘Vooral in de vele verhalen, die er in intiemen Frieschen familekring worden gedaan van elfstedentochten van vaders, grootvaders, overgrootvaders of betovergrootvaders. En die naïeve verhalen, voor het volksleven heel teekenend, zijn soms alleraardigst.
Om u de waarheid te zeggen, ik voor mij vind ze vrijwat boeiender dan de geijkte sportverslagen met de volledigste opgaven van uren, minuten en seconden. Misschien, zult ge willen zeggen: maar dat is folkore, heeft eigenlijk geen betrekking op echte sport. Ik heb er vrede mee, mits ge daarbij niet de lip optrekt. Ik denk aan het verhaal van een boer, die viermaal den Elfstedentocht heeft gedaan: tweemaal als jongfeint met een paar vrinden, daarna als jonggetrouwd man met zijn vrouw, evenals hij vlug ter schaats, en later nog eens in het gezelschap van een kleinzoon. Al of niet echte sport in den tegenwoordigen zin, in elk geval een knappe prestatie. Trouwens, zou er telkenmale van zoo grote belangstelling voor den Elfstedentocht blijken, als daaraan niet verbonden waren de overoude traditie en de oude verhalen van de groote kloekheid ter schaats?’ Aldus de N.R.C. in 1917.
Verhalen dus, zoals Marnix Koolhaas en ik in 2003 ook al eens benadrukten in De Mannen van 63. ‘Het elfstedenverhaal is reeds lang een ‘gestegen’ cultuurgoed. Ook in de erkende kunst heeft het veel sporen nagelaten. Velen gaven en geven uiting aan een blijkbaar vanzelfsprekend verlangen om aan hun fascinatie voor de Elfstedentocht een eigen uitingsvorm te geven. Als onderdeel van een verteltraditie waarin het schaatsverhaal in Nederland al eeuwenlang een unieke plaats inneemt.’
Pim Mulier
De Elfstedentocht is zelfs begonnen als verhaal. Op 21 december 1890 schaatste sportpionier Pim Mulier op eigen gelegenheid langs de elf steden van Friesland. ‘De lust om dezen tocht eens te ondernemen en vooral om den tijd te verbeteren, had mij reeds lang geplaagd.’ Mulier, geboren in Friesland maar later verhuisd naar Haarlem, stond in 1890 bekend als de man die atletiek, cricket en voetbal naar Nederland had gebracht. Als sportman in hart en nieren had zich vooraf daarom uitgebreid laten informeren over de regels en gebruiken van de Elfstedentocht, want het ging hem niet alleen om het leveren van een sportieve prestatie, maar ook om het respect voor de eeuwenoude Friese schaatstradities. Het maakte diepe indruk op hem, want drie jaar later legde hij zijn belevenissen vast in Wintersport, een klassieker onder de Nederlandstalige sportboeken. ‘Zelden heb ik zoo’n prettigen dag gehad,’ sloot hij zijn relaas over zijn Elfstedentocht van 1890 af.
In 2015 schreef Daniël Rewijk in de biografie over Mulier dat hij zich die Elfstedentocht in 1908 weer herinnerde nadat hij zijn eerste schaatstocht in tien jaar had gemaakt. Mulier schreef daarop in zijn hoedanigheid als secretaris van de Nederlandse Bond voor Lichamelijke Opvoeding een brief aan verschillende gewestelijke schaatsbonden met het voorstel om een schaatsmarathon te organiseren, naar voorbeeld van de Elfstedentocht. De Friese IJsbond kwam als enige met een positieve reactie.
“Persoonlijk lachte mij dit aardige en originele denkbeeld van den heer Mulier aanstonds toe,” zei bestuurslid Koopmans later. “Elfstedentochten waren er weliswaar in den loop der jaren legio gehouden, doch telkens slechts door eenlingen of heel kleine groepjes. Muliers denkbeeld daarentegen opende voor de lange-afstandrijders in geheel Nederland, en zelfs in het buitenland, de gelegenheid om in een gezellige, grote, aaneengesloten groep uitgaande van en terugkerende in Leeuwarden, de elf steden van Friesland op één dag te bezoeken.” Het zal hebben geholpen dat Mulier en voorzitter S.H. Hijlkema van de Friese IJsbond elkaar goed kenden.
Het was alleen nog wachten op geschikt winterweer. En dat ging snel, want op 2 januari 1909 was het al zo ver en organiseerde de Friese IJsbond de eerste Elfstedentocht. Mulier zelf deed alleen niet mee, maar wel zorgde hij ervoor dat de nationale pers er veel aandacht aan besteedde, onder wie Jan Feith van Het Algemeen Handelsblad, die zelf 160 kilometer schaatste voor een ooggetuigenverslag vanuit de kopgroep zelf! In 1912 deed Mulier wél mee aan de Elfstedentocht, zijn eerste sinds 1890.
Het verhaal over 1890 leidde daarmee tot het begin van de Elfstedentocht, waarmee Mulier volgens zijn biograaf de grootste bijdrage leverde aan zowel zijn eigen leven als de Nederlandse sport. ‘Mulier bracht met het uitrijden van en bekend maken van deze Friese rondrit een historisch fundament aan in zijn betrokkenheid bij de schaatssport. Tegelijkertijd haalde hij ook de banden aan met zijn geboorteprovincie, waar een deel van zijn familie nog altijd was gevestigd en in aanzien stond.’ Sporthistoricus Gosse Blom, overleden in 2014, vond een brief van Mulier uit 1941 aan Elfstedenwinnaar Auke Adema waarin dat werd bevestigd: ‘Via een afstandsrit als de Elfstedentocht had hij getracht zijn geboorteland, “ons goede Friesland”, op het gebied van de Schaatsentochten (toertochten) uit den slaap te wekken.’
Mindert Hepkema
Mulier legde met zijn verhaal over 1890 dus de basis van de Elfstedentocht, maar Mindert Hepkema zorgde in 1909 met de oprichting van de Vereniging De Friesche Elf Steden voor het organisatorische fundament. De eerste editie was nog in handen geweest van de Friese IJsbond, met een spiedend oog van de NBvLO van Mulier, nota bene vanuit Holland. Hepkema, die tot zijn grote frustratie door Hijlkema persoonlijk werd uitgesloten van de tocht van 1909, trok enkele weken later op de oprichtingsvergadering van de Elfstedenvereniging de organisatie voor eens en altijd uit die Hollandse invloedssfeer. Hij diende het voorstel in ‘dat voortaan de regeling en organisatie van dergelijke tochten moet geschieden binnen Friesland’.
In één van de eerste moties werd dit keihard vastgelegd: ‘De tocht en wedstrijd moeten vanuit Friesland worden geregeld.’ Volgende motie: ‘De geheele regeling moet geschieden door eene Vereeniging, wier uitsluitend doel het is, de ijssport in Friesland te bevorderen in ’t algemeen en ’t organieeeren dezer Elf-Stedentochten in ’t bizonder.’
De rol van de IJsbond, en indirect ook die van Mulier, was daarmee uitgespeeld alhoewel samenwerking op prijs werd gesteld. Bij de tweede bijeenkomst werd dit Friese karakter opnieuw benadrukt: ‘Niet van uit Holland moet de leiding van elf-steden-tochten uitgaan, doch deze behoort in Friesland thuis.’ Desalniettemin is het idee een georganiseerde Elfstedentocht de belangrijkste verdienste van Mulier voor de nationale sport, oordeelde ook Blom, net als Rewijk. ‘De atletiek-, cricket- en voetbalorganisaties waren buiten zijn inbreng ook wel ontstaan. Daarentegen is het maar de vraag of zonder Mulier de Elfstedentocht ooit in de huidige vorm tot stand zou zijn gekomen.’
Tijdens de eerste officiële Elfstedentocht maakten de organisatoren van de Friese IJsbond zelf ook duidelijk hoe belangrijk die verhalentraditie is. In de officiële aankondiging stond dat er een verguld zilveren medaille werd uitgeloofd voor ‘den deelnemer-volbrenger van den rit, die binnen twee maanden daarna de mooiste beschrijving over dezen Elfstedentocht bij de daarvoor nader te vermelden beoordeelingscommissie inzendt.’
Er waren dus twéé prijzen te winnen: voor de snelste rijder én voor de rijder met het mooiste verhaal over zijn tocht. Vanuit de IJsbond werden mevrouw L. Hijlkema— Heeg uit Leeuwarden en J. M. de Jong uit Koudum tot jurylid benoemd, samen met Mulier, de man van het Elfstedenverhaal van 1890. Uit de vier inzendingen werd met algemene stemmen Minne Hoekstra uitgeroepen tot winnaar. Hoekstra, afkomstig uit een beroemd geslacht van schaatsenfabrikanten uit Warga, had ook al de Elfstedentocht zelf gewonnen.
Wie ben jou?
Zo lezen we wat er in 1909 in de kopgroep gebeurde, welke beslissingen er werden genomen en welke gesprekken er werden gevoerd, áls er al werd gepraat. Verder beschreef Hoekstra de aanwezigheid van Jan Feith, die meereed in de kopgroep. Door de aanwezigheid van Feith wist de jury meteen dat Hoekstra’s betoog uit weinig visserslatijn bestond, want Feith plaatste zijn verhaal op 4 januari 1909 in het Algemeen Handelsblad – perfect controlemateriaal voor een factcheck. Met een meesterlijk fragment van Feith weten we daarom hoe Hoekstra zich meldde bij de kopgroep – iets wat alleen kan worden vastgelegd door een participerend journalist.
“Goeie morgen, ben jullie de voorste?”
“Ja, wie ben jou?”
“Hoekstra uit Warga.”
Feith verloor Hoekstra daarna geen moment uit het oog: ‘Hij is licht van gewicht, zijn schaatsen dringen ’t minst in die brei door, hij speurt met zijn wipneus waar het ijs nog ’t hardst is. En ’n optimist is hij: “Ik lach me ‘n kriek!” grinnikt-ie telkens uit z’n baard, als we bijna niet verder kunnen van moeheid. Elke keer als we hijgend even bijeen staan die dekselsche kleine kerel weer: “Ik lach me ’n kriek!”’
Feith sprak hem daarom eens aan.
“Wat ben je van je beroep, Hoekstra?”
“Theoloog in Groningen. En jij?”
“Schrijver in Amsterdam.”
Tot aan de finish bleven Hoekstra en Feith bij elkaar. ‘Voorbij de spoorbrug is het ijs weer slecht,’ schreef Feith over die laatste meters. ‘Daar tuimelt Hoekstra. Maar ik pak hem in zijn kraag, en dat kwieke kereltje slaat al weer uit. Er is niemand op het ijs. Maar hij kent hier den weg. Een brug onder door. Er staan wat duistere schimmen over de leuning gebogen. Ik roep: „Waar is Amicitia?” — “Nog twee bruggen!” ; en achter ons nog: “Ben jullie van den tocht?” — „’t Is nummer één!” Gejuich van de brug. We rijden nog twee bruggen door, met haastigen, reppenden slag. Ik kijk om; nee, niemand achter ons. — „Kalm maar aan, Hoekstra!…. Kranig gereden, kerel!”…. Maar vlak voor de controle-post haakt hij nog in een scheur en valt pardoes op het ijs. Maar dan hoef ik hem niet meer op zijn beenen te zetten. Want een massa menschen is het ijs opgekomen, en op den wal staat ’t zwart, en met een dol gejuich wordt Hoekstra in hun midden genomen, en het houten loopplankje opgeduwd, en de straat over gedragen, en zoo Amicitia binnengeleid. Het is tien minuten over zeven.’
Hoekstra beschreef de finish eveneens in zijn verhaal. ‘Hoe ver zijn we nog van de stad? Daar fluit ‘n locomotief, daar nog een; zwak dringt tot ons door ‘t gedreun van rangeerende wagens. Nu weet ik voldoende. Vierkante donkere massa’s, zwak zich afteekenend tegen de zwak verlichte avondnevelen, blijken huizen en fabrieken te zijn. ‘t IJs is ook direct veel slechter geworden, overal schotsen; ‘n harde duw in m’n rug behoedt me voor een val, want diep zit m’n linkervoet in ‘n scheur. Maar voort vliegen we weer, alsof ‘t leven er mee gemoeid is. Van af de kaden heeft de menigte ons reeds opgemerkt, luid geroep van alle kanten begroet ons.’
Dankzij deze toevallige samenwerking van Feith en Hoekstra hebben we twéé unieke ooggetuigenverslagen van de eerste Elfstedentocht, van start tot finish. Dat Feith niet helemaal vanaf het begin had meegereden, stemde hem naderhand wel uiterst somber: ‘Nimmer te herstellen spijt over het besluit om niet den geheelen tocht te hebben meegereden.’ Tenslotte kreeg hij geen kruisje, maar gelukkig was de jury van de verhalenwedstrijd zo aardig om hem buiten mededinging alsnog te belonen met een zilveren schaats.
Aardig, frisch boekske
In juli 1909 verscheen het werk van Hoekstra in boekvorm en is nu een topstuk onder Elfstedenverzamelaars – of het grote gat dat nog gevuld moet worden. Naast het Elfstedenverslag werd de geschiedenis van de Elfstedentocht beknopt weergegeven, samen met de portretten van de bestuursleden van de Friese IJsbond en Hoekstra in sportkostuum. ‘Dan is daaraan nog een toeristenkaartje toegevoegd. Het geheel is een aardig, frisch boekske, dat zeker heel veel lezers zal vinden.’ Ook De Revue der Sporten loofde het werk: ‘Onze conclusie is hier, dat ieder schaatsenrijder dit werkje moet bezitten.’
Precies honderd jaar later verscheen er een heruitgave vanwege het eeuwfeest van de Elfstedentocht, zodat ook nu weer ieder schaatsenrijder deze prachtige bijdrage aan de vertelcultuur van de Elfstedentocht kan aanschaffen.
Hoekstra heeft trouwens nóg een verhaal over zijn tocht geschreven, bijna 2500 woorden lang, meteen na thuiskomst. Al op 6 januari plaatste de Leeuwarder Courant dit. Er was hem blijkbaar alles aan gelegen om zijn verhaal zo snel mogelijk vast te leggen, wellicht als voorstudie voor zijn prijswinnende verslag van enkele maanden later.
Na deze dubbelslag in de Elfstedentocht stopte Hoekstra als wedstrijdschaatser en vervolgde zijn loopbaan als predikant. Tevens werd hij bekend als kunstenaar als maker van een aantal tekeningen met Bijbelse thema’s, die in verschillende kerken aan de wand werden opgehangen. Ze hangen in Beilen, Purmerend, Ossenzijl en zijn eigen Warga, in kerken waarin hij zelf soms ook werkte. In zijn kunst legde hij scènes vast, die verder weinig voorkomen in de christelijke kunst. ‘Hoekstra lijkt een voorliefde te hebben voor momenten die niet expliciet beschreven worden in het evangelie,’ aldus de website van de Protestantse Gemeente Ingwert. ‘In feite vult hij met zijn verbeelding het Bijbelverhaal aan. Dit geldt voor de vrouwen langs de kruisweg, het Berouw van Judas en ook voor deze rond de tafel zittende discipelen. In de keuze van zijn onderwerpen kan Hoekstra originaliteit in elk geval dus niet ontzegd worden.’
Zo bleef Hoekstra een verhalenverteller, maar dan in beeld. Het verleden als Elfstedenwinnaar zat hem soms wel in de weg als predikant, merkte Feith in 1925 op in een terugblik op hun gezamenlijke tocht. ‘Van Dominé Hoekstra vernam ik later, hoe de Groningsche professoren ’t hem allerminst makkelijk hadden gemaakt bij zijn laatste predikants-examen, waaraan hij zich kort na zijn overwinning in den Elfstedentocht onderworpen had. ’n Prijswinner per schaats en een theologant ex-katheder!, — hoe rijmt zich dat tezamen?!’
Bijna twintig jaar later trok Hoekstra, die merkwaardige schaatser uit Warga, nog steeds de aandacht van Feith, net als in 1909. ‘Ik moet daarom weer eens Friesland opzoeken, om naar ’n preek van Ds. Hoekstra te luisteren, — of hij even stevig op den kansel staat, als op de schaats, en of hij zich even kranig door z’n preek slaat, als door z’n fameusen Elf-Steden-Tocht!’
Zestien jaar na de tocht van 1909 schreef Hoekstra een derde verhaal, ditmaal over een Elfstedentocht op de motor. Op 3 juni 1925 stond dit verslag in het Leeuwarder Nieuwsblad waarbij Hoekstra regelmatig terugkeek op zijn prestatie in 1909. Zo werd hij in 1925 tot zijn enorme genoegen door een brugwachter herkend bij het passeren van Eestrum. ‘Dat plakte als ’n pleister op de wonde; dus die man wist dat nog na 16 jaar! Hoe is ’t mogelijk. Dus: geen beroemdheid van maar één dag? Zooveel jaar later zullen de wachters aan de bruggen van Friesland — niet weinige — weten van mijn roem. O, groeiend zelfrespect. Aan den anderen kant: hoeveel jaren ben ik nu predikant en…. hoe gauw zullen ze dat vergeten zijn? Ik denk daaraan en ’t zelfrespect brokkelt weer weg.’
Bij de controlepost in Stavoren vroeg Hoekstra aan de stempelaar of dit ook de plek was waar de schaatsers zestien jaar eerder hun krabbel haalden, zogenaamd uit nieuwsgierigheid. “Wie is U dan?,” vroeg de stempelaar. “Ik was prijswinner!,” riep Hoekstra blij alsof hij zojuist een vis van drie meter had gevangen. “Dus Hoekstra, is U dat, U is veranderd, hoor!” Hoekstra vervolgde daarop zijn verslag: ‘Er klinkt hartelijkheid in z’n stem, maar ook in de mijne als ik nog eens ophaal hoe hartelijk wij in zijn huis met schaatsen aan zijn ontvangen, in de mooie kamer, waar moeder en dochter ons op zoo smakelijke thee, onthaalden. Nu nog roem ik die vrouwtjes van Stavoren.’
Omringd door herinneringen aan 1909 voltooide Hoekstra zijn motortocht in Leeuwarden. Meewarig sloot hij zijn Elfstedenverhaal van 1925 af met een gedicht.
Een prediker, met stramme leden
Is langs d’ elfsteden voortgereden,
Zoo heeft hij veel benzinekracht verteerd
Ziet wat die „Oude Elf’ vermogen;
Hij is „uitdagend” heengetogen.
Hij is „vermorzeld” weergekeerd.
In 1941 is Hoekstra overleden, waarna de begrafenis plaatsvond in de kerk in Scherpenzeel bij zijn eigen Bijbelse tekeningen. ‘Iets, dat getuigt van de veelzijdige begaafdheid van ds. Hoekstra,’ beschreef Het Nieuwsblad van Friesland. ‘Tegen den achtermuur der kerk toch, boven den preekstoel, zien wij in donkere eiken lijst vervat, een merkwaardig fraaie krijtteekening, voorstellende Jezus en zijn discipelen. Dit indrukwekkende stuk is het werk van den overleden predikant en valt op door de forsche uitvoering en treffende beelding en doet wel zeer eigenaardig aan op het strakke en witte der kerkemuren.’ Op het graf van Hoekstra lagen acht kransen, ‘waaronder een van den Frieschen IJsbond, met het opschrift: Elfstedentocht 2 Jan. 1909’.
De winnaar van de eerste Elfstedentocht was er niet meer, maar gelukkig liet hij zijn verhalen wel na. Hetzelfde geldt ondertussen ook voor de Elfstedentocht zelf: al meer dan 25 jaar is die er niet meer, maar de verhalen nog wel – en daarmee ook de Elfstedencultuur. Het is aan de Koninklijke Vereniging De Friesche Elf Steden en de erfgoedinstellingen om die vast te leggen en door te geven, want anders is er binnenkort helemaal niets meer.