De Elfstedentraditie van de stempelkaart begon in 1929 in Dokkum
De oudste melding van de stempelkaart in de Elfstedentocht is uit 1940. De noodzaak hiervoor werd in 1929 duidelijk bij de controlepost in Dokkum. Wat er toen gebeurde, werd een nationale affaire. Ik schrijf hierover op 8070 Dagen, nu ook te lezen op Sportgeschiedenis.
Stempelen in 1986
Bij een Elfstedentocht hoort stempelen in de stempelpost als bewijs dat de rijder inderdaad de complete route heeft afgelegd – inclusief de geheime controles als extra garantie. De controlekaart is één van de beroemdste Elfstedentradities, die al bestond in de negentiende eeuw toen mensen op eigen gelegenheid langs de Friese steden reden. Iederéén kon wel zeggen dat die deze heroïsche tocht had gemaakt en daarom werden per stad handtekeningen verzameld bij plaatselijke herbergiers of andere inwoners. Deze elf handtekeningen vormden het definitieve bewijs, de voorloper van de huidige stempelkaart.
‘Volgens ongeschreven wet moest je er zelfs even voor van het ijs’, aldus Niko Mulder in 2001 in schaatstijdschrift Kouwe Drukte. Jan Heslinga bijvoorbeeld werkte bij de stadsherberg in IJlst en tekende alleen al in de winter van 1890-1891 voor maar liefst 227 schaatsers. Zo gebeurde het tot en met 1929 ook in de Elfstedentocht, waarbij de rijders handtekeningen verzamelden, géén stempels! Het stond letterlijk in de aankondiging op 1 januari 1909 van de eerste Elfstedentocht: ‘In elk der elf steden zal een controleur worden aangesteld, bij wien de deelnemers de hun verstrekte kaart moeten laten afteekenen.’
Aftekenen, géén stempelen.
De deelnemers moesten daarvoor inderdaad vaak van het ijs af. Stavoren was een berucht punt , aldus Elfstedenschaatser Jan Ferwerda in zijn verslag over de tocht van 1912: ‘Wij hadden al eens uitgekeken naar de Friesche vlag. Daar wij deze niet zagen, vroegen wij inlichtingen en hoorden dat wij, om den controlepost te kunnen bereiken, moesten afbinden. De post was geplaatst in hotel De Dooper van den heer G. Veldman. Hoewel wij liever de schaatsen hadden ondergehouden, ging dit niet, daar wij een tamelijk eind de stad in moesten loopen.’
Het was bijna uitzonderlijk als de controlepost nabij was, zoals in 1917 in Hindeloopen toen Coen de Koning daar arriveerde. ‘De controlepost was op het ijs,’ legde hij vast in zijn ongepubliceerde memoires. ‘Ik zag er een dikke heer staan in een pelsjas.’ Die dikkerd was de burgemeester, die De Koning – géén Fries en daarom onbekend met de plaatselijke situatie – de weg wees naar Stavoren, de volgende stad.
Hotel Schaafsma
In 1929 liep dit controlesysteem met handtekeningen hopeloos vast bij Hotel Schaafsma in Dokkum. ‘Daar zat aan een tafeltje de kastelein,’ blikte Ron Couwenhoven in 2009 terug, ‘die keurig de aankomsttijden noteerde en zijn handtekening zette. De file ongeduldige rijders stond tot ver voor het hotel te blauwbekken in de Poolkou.’
Omdat de rijders Om de Noord reden, met Dokkum als eerste stad op de route, zaten ze allemaal nog bij elkaar in de buurt en was het dus heel druk. De vertragingen waren enorm, ook al omdat veel rijders nog even binnen bleven voor de warmte en een consumptie, waarmee de file nóg langer werd.
De beroemde sportjournalist Joris van den Bergh beklaagde zich hierover in De Nieuwe Rotterdamsche Courant en eiste dat de controleposten voortaan óp het ijs zou staan. ‘De Elf-Steden-Vereeniging zal haar wedstrijd moeten organiseeren met het compas gericht op den gemoedstoestand van den wedstrijdman. Dokkum is het eerste station en ligt dicht bij het punt van vertrek. Het valt steeds te verwachten, dat daar een groep wedstrijdrijders aankomt en hoe meer deelnemers, hoe grooter die groep zal zijn. Dan moet er niet één controleur in een klein cafétje zitten dat de geheele groep niet eens kan opnemen, maar dan moeten er zeven á acht controleurs zitten, liefst in een tent op het ijs. Snel moeten zij werken, niet dorpelijk traag, doch modern snel, passend bij het wedstrijd-karakter. Na een paar seconden moet de wedstrijdman kunnen vertrekken.’
Dat oponthoud was vernietigend voor de wedstrijd, zo vervolgde Van den Bergh, die als geen andere sportjournalist de geest van de sport kon beschrijven. ‘Gelet op den gemoedstoestand van den wedstrijdman is dat verlies heel, heel erg. Want het laat hem niet meer los. Dokkum blijft hem tot het eind toe in zijn hoofd zitten en die paar onnoozele minuten kunnen zelfs oorzaak zijn dat hij opgeeft. Hij begint over Dokkum te zeuren. En zelfs al krijgt hij de voorsten weer te pakken, dan zeurt hij nóg over Dokkum. Want dan zegt hij: als ik te Dokkum geen 5 minuten achter was geraakt, dan zou ik nu 5 minuten vóór zijn. Dit moge falikant wezen, bij zijn vermoeidheid ziet hij nu eenmaal niet scherp.’
Deze onvrede werd gedeeld door de burgemeester van Dokkum, die overigens meer keek naar het handhaven van de orde. Volgens Elfstedenhistoricus Johannes Lolkama schreef hij na afloop dan ook een brief naar het Elfstedenbestuur om een volgende keer te controleren óp het ijs.
Pas in 1943 viel een definitief besluit om de controleposten op het ijs te plaatsen en niet meer in cafés. De oudste melding van een stempelkaart was in 1940. Dagblad Het Volk schreef dat jaar op 18 januari: ‘Men zal er nu voor zorgen dat er een groot aantal controleurs op het ijs aanwezig zijn, zodat de rijders slechts hun kaart hebben op te houden, om er een stempel op te krijgen.’ Daarmee was de negentiende-eeuwse traditie van handtekeningen definitief vervangen door de stempelkaart.