Doodgeschoten bij de Slag om Arnhem met het Elfstedenkruisje op de borst
Op 26 september 1944 kwam er een einde aan de Slag om Arnhem. In die allerlaatste minuten stierf Jurriën Daaleman in zijn dorp Oosterbeek, Elfstedenrijder in 1942. Tijdens het dodelijke vuur droeg hij zijn Elfstedenkruisje, zo toont een vreselijke brief in de archieven van Tresoar.
De liefde in Nederland voor de Elfstedentocht zit heel diep, ook tijdens de Tweede Wereldoorlog. Schaatsers met een Elfstedenkruisje namen dit kleinood overal mee naar toe, tot in de martelkamers van concentratiekamp Sachsenhausen toe. Een map in de Elfstedenarchieven in Leeuwarden zit vol vreselijke oorlogservaringen.
Schaatsende soldaten
De liefhebbers van de Elfstedentocht konden in 1940, 1941 én 1942 van start. De eerste editie was nog vóór de Duitse inval, maar door de heersende mobilisatie kunnen we wel spreken van een oorlogstocht, alleen al door de aanwezigheid van zo’n duizend tot tweeduizend schaatsende militairen. Dat hadden er meer kunnen zijn, maar veel aanvragen voor deelname werden door de militaire autoriteiten afgewezen. De verkozen soldaten werden in de nacht voor de tocht gehuisvest in een kazerne, bij ruimtegebrek desnoods in het hooi.
Binnen die kazerne gold de militaire bevelstructuur, maar op het ijs bestond die hiërarchie niet meer. Bij de inschrijfbalie stonden alle soldaten daarom dwars door elkaar heen te wachten – onderofficieren, luitenants en kapiteins. Er deden zelfs dienstplichtigen mee, zoals G.F.F. v.d. Steen. Hij had er een reis van negentien uur voor over om op tijd vanuit Sas van Gent te vertrekken om de start in Leeuwarden mee te maken, in normale omstandigheden zijn woonplaats. Deze Elfstedentocht was voorlopig de laatste met schaatsende militairen, want na de capitulatie werd het Nederlandse leger ontbonden.
De laatste oorlogstocht was in 1942. Het was prachtig weer, maar ook steenkoud. Door een falende bewegwijzering op het ijs raakten veel schaatsers de weg kwijt, waaronder de kopgroep van de wedstrijd. Sietze de Groot kwam uit Weidum en kende de route daarom goed. Hij won deze Elfstedentocht dan ook. Het ziekenhuis in Leeuwarden stroomde ondertussen vol met schaatsers met ernstige bevriezingsverschijnselen aan de ogen, oren, blazen en geslachtsdelen. Er waren zelfs amputaties nodig.
In de dagen erna overleden de ervaren Elfstedenrijders Broer Hofman (36), Johannes Cornelis Kalma (30) en Douke Stellingwerf (27) door een tetanusinfectie aan de bevroren tenen, opgelopen tijdens de tocht. In de Meidagen van 1940 had Stellingwerf nog gevochten tijdens de verdediging van zijn vaderland. ‘Dat nu deze sportgebeurtenis zoo tragisch voor hen moest eindigen, stemt wel tot nadenken,’ zo schreef Dagblad van het Noorden somber. De Duitse inval van 1940 had hij overleefd, maar de Elfstedentocht van 1942 niet.
Populariteit door radioverslagen
Tijdens deze drie opeenvolgende tochten groeide het aantal deelnemers spectaculair. In 1933 waren er bij de laatste vooroorlogse tocht nog geen 500 deelnemers. In 1940 waren het er bijna 3500 en weer twee jaar later ongeveer 5000. Binnen tien jaar was het aantal deelnemers dus vertienvoudigd!
De opkomst van de radio had hier zeker een bijdrage aan geleverd, want zo konden luisteraars in heel het land rechtstreeks volgen wat er gebeurde op het Friese ijs. In 1929 kon door technische beperkingen alleen nog maar de naam van de winnaar worden genoemd, maar vier jaar later kwam er voor de eerste keer een direct verslag van de wedstrijd met interviews na afloop. Door heel Nederland werd zo live meegeluisterd naar de Elfstedentocht. Wat aanvankelijk een schaatsmarathon was met vooral een regionale uitstraling werd door deze radioverslagen een nationaal gebeuren. Vanaf 1940 was Leeuwarden tijdens een Elfstedentocht daarom voor een dag het centrum van Nederland. Het begrip Elfstedenkoorts werd dat jaar een gevleugeld begrip en dat is daarna nooit meer veranderd.
Heldenstatus
De Elfstedentocht is na de Tweede Wereldoorlog alleen maar groter geworden in ons land. Iedereen die er één heeft uitgereden heeft een heldenstatus, met als zichtbare beloning het Elfstedenkruisje. De eigenaar moet er wel heel zuinig op zijn, want er wordt onder geen enkele voorwaarde een replica verstrekt door de Elfstedenvereniging. De enige keer dat hierop een uitzondering werd gemaakt, was tijdens de oorlogsjaren.
In de jaren veertig ontving het Elfstedenbestuur tientallen brieven van mensen die door verschillende omstandigheden hun Elfstedenkruisje waren verloren en daarom om een replica vroegen. Tot aan zijn dood in 1947 werden dergelijke vragen behandeld door Elfstedenvoorzitter Mindert Hepkema, die bij elk overtuigend verzoek een standaardbrief terugstuurde dat er voor een kleine vergoeding een duplicatiekruisje werd verstuurd. Vanwege zijn verslechterende gezondheid duurde het wel steeds langer voordat die waren afgehandeld en daarom namen andere bestuursleden dit werk steeds vaker van hem over. Deze correspondentie is soms huiveringwekkend vanwege de verhalen van de mensen die hun kruisje onder de meest vreselijke omstandigheden waren kwijtgeraakt, allemaal redenen die het begrijpelijk maken dat zij een replica kregen. De archiefmap waarin al die aanvragen zijn geordend, ligt nu bij Tresoar, het archief in Leeuwarden.
De meeste mensen waren hun kruisje simpelweg kwijtgeraakt door domme pech, meestal bij een ander schaatsevenement. ‘Tijdens de laatste Elfstedentocht ben ik op het traject Bartlehiem – Dokkum 2 elfstedenkruisjes verloren. Zijn deze misschien bij U als gevonden aangegeven? Zoo niet, kan ik dan tegen betaling, twee nieuwe krijgen?’
In 1942 kwam er een brief van mevrouw Minderhout, de dochter van Jikke Gaastra, in 1912 de eerste vrouw die meedeed aan de Elfstedentocht, samen met haar broer Jelle. Beiden kregen als aandenken een zilveren speldje, maar volgens Minderhout was haar oom Jelle die kwijtgeraakt, waarna Jikke haar speldje aan hem had gegeven. ‘Doch ook dit verloor hij.’ Daarom wendde Minderhout zich tot het Elfstedenbestuur voor een replica voor haar moeder ‘om er haar dan mede te verrassen’. Als er geen oorlogsomstandigheden waren geweest, waren die verzoeken genegeerd, maar toch kreeg iedereen een replica.
Kruisje in Indië
Heel anders waren de tientallen ongelukkigen die hun kleinood waren verloren bij een bombardement, evacuatie, gevangenschap of razzia. Een deelnemer uit 1929 was kort na zijn tocht vanuit Leeuwarden verhuisd naar Nederlands-Indië. Als tastbaar aandenken droeg hij daar altijd zijn kruisje, een fysieke band met Friesland. ‘Heb in de Japansche tijd 3 ½ jaar in interneeringskampen doorgebracht,’ schreef hij in 1946, ‘en tot slot nog 6 weken in handen van de extremisten. Onder alles dat ik kwijt raakte waren eenige sportteekens waar ik bijzonder aan gehecht was, o.a. het kruisje van de elfstedentocht.’ Hij kreeg een replica.
Al deze brieven vertellen over vreselijk oorlogsleed, uitmondend in een wanhopig verzoek om een nieuw Elfstedenkruisje. Uit Enschede: ‘Op 22 Febr. 1944, terwijl ik in Duitschland achter prikkeldraad zat, is mijn woning met inboedel tot de grond toe afgebrand.’ Uit Renkum: ‘Door de oorlogsomstandigheden werd mijn ouderlijke woning zwaar beschadigd en zijn al mijn medailles, waaronder het Friesche Elf-Steden-Tocht-kruisje gestolen.’
Een Elfstedenkruisje was voor sommige mensen echt het allerlaatste wat ze nog bij zich droegen na arrestatie door de Duitsers. ‘In de nacht van 17 op 18 juli 1944 deed de landwacht een inval in ons huis,’ schreef een vrouw over de arrestatie van haar zoon. Hij pakte snel zijn twee Elfstedenkruisjes en werd daarna via de gevangenis van Den Bosch naar Düsseldorf vervoerd, waar hij probeerde te ontsnappen – tevergeefs. ‘Na veel martelingen en ellende kwam hij uiteindelijk ernstig ziek te liggen in concentratiekamp Sachsenhausen, bleef toch nog in leven en werd door de Russen bevrijd.’ Enkele maanden na de Bevrijding kwam hij eindelijk weer thuis in een gestreept kamppak, toen zijn enige bezit. Na dit vreselijke jaar was het verlies van zijn Elfstedenkruisjes uiteindelijk het moeilijkste van alles, zo schreef zijn moeder. ‘Dat spijt hem het meeste.’ Haar verzoek was daarom of ze twee nieuwe exemplaren kon krijgen om ‘hem daarmede te verrassen op zijn geboortedag’. Die kreeg ze inderdaad opgestuurd.
Een schaatser uit Arnhem was na terugkeer van zijn evacuatie zijn prijzenkast kwijt. ‘Dit is nu niet zoo heel verschrikkelijk (er zijn wel belangrijkere dingen) maar van de 2 Elfstedenkruisjes spijt het me toch.’ Hetzelfde was iemand uit Wageningen overkomen: ’Als enthousiast schaatsrijder zult U zeker begrijpen, dat dit feit mij zeer aan het hart gaat, temeer dit misschien de eenige maal in mijn leven zal zijn geweest, dat ik tot zo’n krachtsprestatie in staat was.’ In Sneek was een lid van de Elfstedenvereniging drie kruisjes kwijtgeraakt na een inval van de Sicherheitsdienst. ‘Mijn no. bij de Schade-enquête is 98994.’ De boot van een Engelandvaarder was onderweg gezonken, wat hij maar net had overleefd, maar waarbij zijn kruisjes waren vergaan. Ook in dit geval zat dat verlies hem het meeste dwars, nog meer dan alle andere oorlogsellende.
Gestorven met het kruisje
Een werkelijk hartverscheurend bericht kwam van een Joodse man, die in 1942 onder een valse naam de Elfstedentocht had gereden, waarna het kruisje naar zijn ouderlijk adres werd opgestuurd. ‘Daar ik half 1942 op illegale wijze naar ’t buitenland vertrok, heeft mijn moeder toen het Kruis 1942 voor mij ontvangen. Nu, nadat ik 4 jaar in het leger heb gediend, kom ik wederom in Amsterdam en tref daar huis en haard verwoest aan. Mijn ouders leven niet meer.’ Beroofd van familie, huis en al zijn bezittingen vroeg hij om een nieuw kruisje, waarop een positief antwoord kwam.
Al die brieven zijn het bewijs van de onmeetbare emotionele waarde van een Elfstedenkruisje, helemaal in oorlogstijd. Elfstedenrijders dragen dat altijd, of het nou bij een schaatstocht is, op de boot als Engelandvaarder of in concentratiekamp Sachsenhausen. Het laatste wat ze meepakken na de klop op de deur is dit kruisje als herinnering aan ‘het mooiste nationale sportieve gebeuren’, zoals iemand in 1942 schreef.
Een verzoek uit Oosterbeek van 1 september 1945 is dan niets minder dan een stomp in de maag. ‘Beleefd vraag ik U voor het volgende Uw welwillende aandacht. Mijn zwager Jurriën Daaleman, geb. 15/10/1918 te Arnhem, deelnemer der 8ste Elfstedentocht 1942, is tijdens de invasie op 26/9/1944 in Oosterbeek getroffen en overleden. Daar hij door de Engelschen gekleed is begraven, hoopten wij dat bij opgraving van zijn stoffelijk overschot wij zijn insigne van genoemde tocht zouden vinden. Zijn vrouw stelde er zeer groote prijs op als gedachtenis voor zijn zoontje. 30 Aug 1945 heeft de opgraving plaatsgehad en bleek, dat hij zijn colbertjasje, waar hij het insigne altijd op droeg, was verdwenen. Blijkbaar is dit jasje hem bij aankomst in het ziekenhuis uitgetrokken. Zou er nog een mogelijkheid bestaan dat ik voor zijn zoontje alsnog zoo’n speldje zou kunnen krijgen?’
Dit oorlogsslachtoffer stierf dus met het Elfstedenkruisje op zijn borst, waarna zijn nabestaanden een jaar later zijn lichaam onderzochten in de hoop dat terug te vinden – een onmenselijke opdracht. ‘Ik hoop dat U mijn brutaliteit voor bovenstaande wilt vergeven,’ sloot dit verzoek af. Ook deze familie kreeg natuurlijk een replica, een laatste aandenken aan hun geliefde.