Joe Donoghue was de Amerikaanse schaatssensatie van de negentiende eeuw
De Amerikaanse schaatser Jordan Stolz zet zijn sport op de kop. Zijn landgenoot Joe Donoghue deed dat 135 jaar geleden ook al in Amsterdam.
Door Wim Zonneveld
In 1889 wordt op het grote sportcomplex op wat dan in Amsterdam het Museumterrein heet, het nog onbebouwde veld ‘achter het Rijksmuseum’, het eerste wereldkampioenschap allround schaatsen gehouden, georganiseerd door De Amsterdamsche Sportclub die het voor dat soort evenementen huurt van de gemeente. Het is nog officieus, want er is nog geen onafhankelijke internationale schaatsbond bij betrokken. Die is pas in 1892 opgericht, drie jaar later dus.
Er staat een internationaal veld aan de start met als toppers uit Europa de Rus Alexander von Panschin uit St. Petersburg en uit de Verenigde Staten het 17-jarige wondertalent Joe Donoghue, uit Newburgh in het waterrijke (en ’s winters ijsrijke) gebied in Upstate New York. De enige manier om wereldkampioen te worden, is door het winnen van alle drie afstanden. Op de halve mijl wint Von Panschin, maar Donoghue verliest vooral doordat hij op die afstand een afscheidingspaaltje van de (toen al) twee paralelle banen raakt. Panshin wint de mijl, Donoghue de twee mijl en er is geen wereldkampioen.
De toeschouwers staan stomverbaasd over de stijl van de Amerikaan. De meeste rijders, inclusief Nederlanders als Klaas Pander en George Jurrjens, hebben een ‘klauwende’ stijl met veel armbeweging, zoals Pander hieronder. Op de achtergrond staat het Rijksmuseum, dat op dat moment nog geen vijf jaar in gebruik is.
Het Algemeen Handelsblad schrijft: ‘Men bewondert het kalme rijden van Donoghue, Von Panschin rijdt onrustiger.’
En: Donoghue ‘is een flink gebouwde jonge man, met zeer regelmatigen slag, het lichaam enigszins voorover gebogen, en gewoonlijk met de handen op den rug, waardoor hij bij het rijden het leelijke gezwaai met de armen vermijdt.’ Maar Von Panschin ‘zwaait onder het rijden met de armen en rijdt ook minder vast dan Donoghue.’
We hebben acht stilstaande beelden van Donoghue uit 1889 aan elkaar geplakt om die slag met eigen ogen te zien. Precies 135 jaar later is zo de rustige slag met de armen op de rug duidelijk te zien.
Luide toegejuicht
In de winter van 1890-1891 is Donoghue terug, om in december te rijden bij grote wedstrijden bij Heerenveen en in januari bij het WK, opnieuw in Amsterdam. Hij is niet te stoppen, het is een grote zegetocht. In Heerenveen wint hij de mijl ver voor Nederlandse en Duitse concurrentie. De Leeuwarder Courant schrijft op 19 december: ‘Na twee of drie krachtige afzetten legde de Amerikaan de handen op den rug en reed in rechte streken voort.’ En: ‘Luide werd de Amerikaan toegejuicht, men was een en al verbazing over het rijden van dezen jongeling.’
In Amsterdam gaat het toernooi over vier afstanden, van een halve tot 5 mijl. Over de 2 mijl zegt het verslag in Het Algemeen Handelsblad: ‘De Amerikaan legde al dadelijk de armen op den rug. Alleen in den bocht liet hij den buitenste los.’
Waar lijkt dat toch op? ‘Even was Pander voor, maar de eerste maal langs den start begon Donoghue er vaart in te zetten.’ Hij wint in 6.10, met een halve minuut voorsprong. En dat vier keer, want hij wint alle afstanden met steeds Pander als tweede. Kampioen, en het Yankee Doodle-lied is zijn deel.
De nieuwe generatie
Donoghue’s aanvankelijk revolutionaire stijl begint snel gemeengoed te worden. Bij het WK van januari 1890 in Amsterdam, waar Donoghue ontbreekt door een blessure opgelopen bij het American football, wordt hij al toegepast door de Noor Adolf Norseng, die twee afstanden wint, net als Pander, in een onbeslist gebleven toernooi: ‘Zoowel Pander als Jurrjens, welke laatste Zondag tegen Norseng de 5 mijl verdedigde, toonden zich ondanks hunne oefeningen niet opgewassen tegen den Noor’, met name niet op de langere afstanden. Pander en Jurrjens bijv. hakken en houwen met hun armen in de lucht. De Noor, die altijd even rustig zijn baan aflegt, heeft den handen rustig op den rug gevouwen.’ Aldus De Leeuwarder Courant van 13 januari.
De nieuwe generatie rijders, zoals Jaap Eden en zijn jonge Duitse concurrent August Underborg, weet niet beter. Pim Mulier schrijft in 1893 in het boek Wintersport: ‘Pander brengt de armen zeer sterk in actie. Eden, hoewel hij ze bijna altijd op den rug houdt, zelfs in de mijl, in de bochten, zwaait ze met enorme kracht naar voren en zet de ellebogen hoog naar achteren; doch alleen voor een kort ogenblik of wanneer het spant, zooals in de 500 M.’
En: ‘Tegenwoordig rijden Godager, Norseng, Hagen, Thomas, Donoghue [etc., etc.] en Eden voor het grootste gedeelte van de baan met de armen op den rug.’
In 2024 is dat nog steeds het geval, met dank dus aan die Amerikaanse schaatssensatie uit de negentiende eeuw.