Tijdens de eerste Elfstedentocht reed sportjournalist Jan Feith 160 kilometer lang in de kopgroep
Op 2 januari 1909 was de eerste officiële Elfstedentocht. De Amsterdamse journalist jonkheer Jan Feith (1874-1944) reed ongeveer 160 kilometer mee met de kopgroep. Het leverde een opmerkelijk verslag op van binnenuit.
Jan Feith, foto via het Stadsarchief Amsterdam
Jan Feith was geen onbekende op het Friese ijs, want in 1908 had hij zelf de Elfstedentocht gereden – verdeeld over drie dagen. Hij schreef hierover in Het Algemeen Handelsblad, wat een prachtig en onschatbare bron in de geschiedenis van de Elfstedentocht heeft opgeleverd.
‘Elk jaar – bij ’t nagaan van de verlanglijst,’ formuleerde Feith de merkwaardige Nederlandse behoefte aan Elfstedenijs, ‘stonden ze er weer, onvervuld, die elf Friesche steden! (…) Eindelijk kwam er dit bericht -officieel -: ‘De Gedeputeerde Staten van Friesland hebben in het belang van het behoud der ijsbanen last gegeven alle zeesluizen in de provincie te sluiten.’
Je rijdt niet slecht voor iemand uit Holland
Feith was dolgelukkig: ‘Daar hield niemand ’t bij uit! Van geposeerd journalist, die zittend redacteur heet, wordt men anders niet één-twee-drie ambulant. Waar is een pet!… mijn knickerbockers!… mijn tochtschaatsen! … een trui!’ Vanuit Amsterdam maakte hij de reis naar Leeuwarden.
Drie dagen lang reed hij langs de Friese elf steden en kwam zo in aanraking met de ijscultuur in deze provincie. Zoals in Sneek, waar hij aan het eind van de eerste dag van het ijs stapte: ‘Voor ik in m’n hotel was, hoorde ik in één straat uit verschillende café’ s al weer muziekflarden. Ik geloof, dat er in Sneek vandaag twee ijswedstrijden tegelijk zijn gehouden, dat ze er nu bezig waren de prijswinners te befeesten. Ze profiteren er van als ’t wintert – in de Elf Friesche Steden!’
Feith reed de volgende dag een stuk op met een Fries, die zich complimenteus uitliet: “Je rijdt niet slecht voor iemand uit Holland.” In Bolsward, op exact de helft, bracht hij zijn tweede nacht door. ‘Als er maar sprake was geweest van negen Friese steden! Maar ’t waren er elf, goed geteld. Ik was pas aan de negen…’
Op de laatste dag werd Feith overvallen door regen en dooi, wat zijn tocht degradeerde tot een waterballet. ‘Eindelijk Franeker, achter een regengordijn. Ik had nu kunnen tellen: Elf. Maar zo zijn de Elf Steden niet in Friesland. Uit en thuis, hoort het te zijn. Ik ben verder gegaan. Ik ben in Leeuwarden teruggekeerd.’
De Elfstedentocht van 1909
Een jaar later reed Feith opnieuw de tocht, maar dan als verslaggever van de eerste officiële editie. Minne Hoekstra was de winnaar, de eerste uit de Elfstedengeschiedenis. Ook Hoekstra zelf schreef een lang verhaal hierover, zodat we exact weten hoe zijn race is verlopen.
Feith speelde hierin een hoofdrol vanaf het moment dat hij in Dokkum op het ijs stapte en met de wedstrijdrijders meereed tot aan de finish in Leeuwarden. Omdat in 1909 de tocht Om de Noord werd gereden was Dokkum de eerste stad na de start en niet de laatste stad voor de finish. Feith heeft zo bijna de hele tocht in de kopgroep gezeten!
Tussen Franeker en Harlingen merkte Hoekstra de journalist voor de eerste keer op: ‘Tres faciunt collegium, is ’n studentikoos gezegde, ’t geen getrouwelijk overgezet beteekent: drie is ’n stelletje. Deze drie zijn Gerlof van der Leij, de éénige overgebleven journalist Jhr. Feith en ik.’
Helaas voor Feith was de tocht van 1909 opnieuw één van regen en dooi. Hoekstra mopperde: ‘Al struikelende, loopende, slierende, schokkende ervaren wij dat de in de gure mist eindeloos schijnende goor-vuile, ijsachtige glibbermassa steeds onbruikbaarder wordt. ’n Postbode, komende uit tegenovergestelde richting met z’n schaatsen onder den arm, doet ons ’t ergste vreezen. ,,’t Wordt nog erger,” antwoordt hij stuursch op ’n vrijwel overbodige vraag van den heer Feith.’
Onderweg deed de journalist goed zijn werk. ‘”Welk beroep, Hoekstra?”
“Theoloog.”
“En jij, Van der Leij?”
“Boer.”
Minne Hoekstra
Tussen Hindeloopen en Staveren sprintte Feith opeens weg, tot grote verbazing van Hoekstra. ‘Plotseling ontdek ik hem op ’n 15 meter afstand vóór ons, kijk ‘m eens rijden, al z’n ledematen beschrijven ovale cirkels in de lucht. Maar wat bezielt hem toch? Bij de contrôle gekomen, vinden we daar den snelvoetige al zitten, puffende en blazende. Zou hij ’t gedaan hebben om tenminste éénmaal ’t eerst aan te komen? ’t Vermoeden lijkt me nog niet ongegrond.’
Met Leeuwarden in zicht was er een valpartij in de kopgroep, die door Hoekstra werd gebruikt voor een ontsnapping naar de zege. Tot zijn schrik hoorde hij toch nog een schaatser naderen. Liep zijn eindzege gevaar? “Ik ben het, Feith!” Hoekstra haalde diep adem van opluchting: ‘Nou, daar heb ik niets tegen. Hij is neutraal.’
En zo schaatste Feith mee naar het slot van de eerste Elfstedentocht uit de geschiedenis om die als participerend ooggetuige te kunnen vastleggen. Net als Hoekstra natuurlijk, die deze laatste meters eveneens nauwkeurig beschreef:
‘Hoe ver zijn we nog van de stad? Daar fluit ’n locomotief, daar nog een; zwak dringt tot ons door ’t gedreun van rangeerende wagens. Nu weet ik voldoende. Vierkante donkere massa’s, zwak zich afteekenend tegen de zwak verlichte avondnevelen, blijken huizen en fabrieken te zijn. ’t IJs is ook direct veel slechter geworden, overal schotsen; ’n harde duw in m’n rug behoedt me voor een val, want diep zit m’n linkervoet in ’n scheur. Maar voort vliegen we weer, alsof ’t leven er mee gemoeid is. Van af de kaden heeft de menigte ons reeds opgemerkt, luid geroep van alle kanten begroet ons.
“Waar is de Amicitia?”
“Nog twee bruggen!”
Deze zijn gepasseerd; links golft de groote menigte van wachtenden, haar luid geschreeuw en gejuich maakt me eenigszins van streek. Waar is de contrôlepaal met brandende lantaarn? Hier moet ’t wezen, ik stuur er op af… de menschen wijken uitéén, ik gevoel iets heel hards… en stort neer.
Maar opstaan behoef ik nu niet meer, want sterke vuisten heffen m’n natte body op en dragen me, agenten maken ruim baan, ’t schrille licht van gaslampen verblindt m’n moede oogen. Voor ’t laatst wordt m’n boekje afgeteekend…
’t Is tien minuten over zeven.’
Tegelijk met Hoekstra passeerde Feith de finish als pionier van de participerende sportjournalistiek. Om te voorkomen dat hij als eerste over de finish zou komen, hield hij de laatste meters in.