NieuwOlympische SpelenSport en politiek

Via de schermsport nam Hongarije revanche op de Eerste Wereldoorlog

Nederland en Hongarije bouwden na afloop van de Eerste Wereldoorlog intensieve diplomatieke contacten  op, tot op het allerhoogste niveau. De schermsport stond daarbij centraal, met de Olympische Spelen van 1928 in Amsterdam als hoogtepunt. Dat staat in het boek Sabel onder de tulpen, dat vandaag wordt gepresenteerd bij de Hongaarse ambassadeur.

China en de Verenigde Staten introduceerden in 1972 de pingpongdiplomatie, waarbij sport werd gebruikt om diplomatieke contacten aan te knopen. Een halve eeuw eerder deden Nederland en Hongarije hetzelfde, maar dan via de schermsport. Norbert Máday en László Marácz publiceren vandaag hun boek over deze opmerkelijke samenwerking tussen deze twee landen, waaraan zelfs koningin Wilhelmina meewerkte. Marácz, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, schreef speciaal voor Sportgeschiedenis een samenvatting over het boek, dat in het Hongaars verschijnt.

Het boek Kard a tulipán alatt is Hongaars voor Sabel onder de tulpen en gaat over de vergeten historische schermcontacten tussen Hongarije en Nederland. Hongarije staat bekend als een grootmacht in het schermen, vooral op sabel. Hiervan getuigen de vele titels en medailles die door Hongarije in de twintigste eeuw en tot op heden zijn gewonnen.

Aan de basis van deze successen staat de schermmeester en officier in het Hongaarse koninklijk leger László Borsody (1878-1939), die in het Oostenrijks-Hongaarse leger opgeleid was tot schermleraar en na de Eerste Wereldoorlog tot taak kreeg om het schermen in Hongarije naar de absolute wereldtop te brengen. Hongarije was als verliezer uit de Eerste Wereldoorlog gekomen en door het Vredesverdrag van Trianon van 1920, dat door de Hongaren als dictaat werd ervaren, verloor Hongarije ruim twee derde van zijn grondgebied. Een derde van de etnische Hongaren kwam als minderheid in de nieuwe buurlanden terecht.

Het Hongaarse gezag besloot om via de sport revanche te nemen voor de vernederingen van de Eerste Wereldoorlog, met de sabel als het zogenaamde “Hongaarse wapen”. In 1925 werd Borsody benoemd tot hoofddocent schermen aan een voor die tijd modern opleidingsinstituut voor militaire sportinstructeurs en schermleraren in Boedapest (SPOTI, later Toldi Miklós) waar de basis werd gelegd voor de schermsuccessen die tot ver in de twintigste eeuw zouden voortduren.

Borsody paste vernieuwingen in de techniek van het schermen en onderwijsmethoden toe die tot dan toe in het schermsysteem onbekend waren. Zo ontstond de Hongaarse school, die al spoedig in heel Europa, ook in Nederland, navolging zou krijgen.

Amsterdam 1928

De eerste grote uitdaging voor schermmeester Borsody waren de Olympische Zomerspelen van Amsterdam in 1928. In de voorbereiding tot die Spelen kwamen ook de intensieve Hongaars-Nederlandse schermcontacten tot stand. Nederland was in de Eerste Wereldoorlog neutraal gebleven en Hongarije stond toe dat Nederlandse schermers, vooral sabreurs op hun verzoek in Boedapest mochten meetrainen met de Hongaarse militaire selectie onder schermmeester Borsody. Vandaar dat talentvolle Nederlandse sabreurs, zoals Arie de Jong en Henri Wijnoldy-Daniëls zowel in Hongarije en Nederland les kregen van de Hongaarse schermprofessor Borsody, zoals hij in de Nederlandse pers werd genoemd.

Arie de Jong beschouwde Borsody als zijn maître. Deze Nederlands-Hongaarse schermcontacten werden gesteund op het hoogste diplomatieke en politieke niveau door George van Rossem, zelf schermer, deelnemer aan de Olympische Spelen, voorzitter van de Internationale Schermfederatie (FIE) van 1925-1929, sportdiplomaat én voorzitter van het organisatiecomité van de succesvolle Amsterdamse Zomerspelen van 1928. Ook Johan Lambooij, minister van Defensie (1925-1929) en koningin Wilhelmina en prins-gemaal Hendrik waren enthousiaste supporters van de Hongaarse schermmeester Borsody en zijn team.

De samenwerking was voor beide landen voordelig. Nederland kon mee in het internationale schermdomein. Sabreurs kregen immers van Borsody uit de eerste hand les in de schermvernieuwingen die door hem waren ontwikkeld. Mede daardoor kon Nederland zijn positie in de wereld van de sportdiplomatie versterken.

Nederland hielp Hongarije om na de voor Hongarije traumatische Eerste Wereldoorlog weer lid te worden van de internationale sportgemeenschap, zoals het lidmaatschap van de Internationale Schermfederatie (FIE) waar Frankrijk traditioneel een sterke positie had en er in de jaren twintig in dat land een sterke antipathie heerste tegen de voormalige vijanden uit de Eerste Wereldoorlog, zoals Hongarije.

Bezoek in 1927

Voor Borsody waren de Zomerspelen in Amsterdam in 1928 een referentiepunt. Borsody bezocht Nederland op Nederlandse uitnodiging in 1927 een jaar voor de Spelen in Amsterdam om demonstraties en les te geven op sabel aan de Nederlandse militaire schermers. Het bezoek aan Nederland diende ook als een Hongaarse voorbereiding op de Spelen van Amsterdam. De doelstelling van Borsody was om in Amsterdam het onderdeel sabel te winnen zowel op het onderdeel individueel als in de equipe.

Dat lukte ook. Ödön Terstyánszky werd olympisch kampioen sabel individueel in een legendarische Hongaars-Hongaarse finale tegen Attila Petschauer. In de equipe finale sabel werd aartsrivaal Italië verslagen waarmee een eerdere nederlaag tegen Italië in de olympische finale van Parijs 1924 werd goedgemaakt.

De Nederlands-Hongaarse schermcontacten uit de jaren twintig liepen door tot ver in de twintigste eeuw, tot op het hoogste niveau. Een leerling van Borsody, de officier en scherminstructeur Béla Ádám, kwam na de Tweede Wereldoorlog onder bemiddeling uit Nederland in Amersfoort terecht en zette de schermzaal Ádám Béla op in het gebouw van de Muziekacademie aan de Mariaplaats in Utrecht. Daar leidde hij vele Nederlandse kampioenen op, zoals zijn Hongaarse leerling Jóska Makk die met zijn ouders en zus na de Tweede Wereldoorlog naar Nederland was gevlucht.

Schermzaal Ádám Béla werd in 1977 overgenomen door de Hongaarse schermmeester Lajos Nagy, die voor het communisme Hongarije had verlaten en met zijn vrouw Margit Pallós was uitgenodigd door de voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Schermbond om in Nederland zijn sport te komen versterken. Nagy, die later ook bondscoach van de Nederlandse sabelselectie zou worden, was een “kleinkind” van Borsody. Zijn schermmeester was niemand minder dan Aladár Gerevich, de meest succesvolle Hongaarse olympische schermer ooit en pupil van Borsody.

Onderzoeker en beoefenaar van martial arts Norbert Máday heeft nu deze belangrijke episode van de Hongaarse schermgeschiedenis herontdekt en opnieuw toegankelijk gemaakt voor onderzoekers en het grote publiek. László Marácz, wetenschapper en schermer, voegde materiaal en tekst voor de Nederlands-Hongaarse hoofdstukken toe.

Waardeer deze site!

Onze content is gratis. Vond je het de moeite waard? Dan kun je dat laten blijken met een kleine financiële bijdrage.

Mijn gekozen waardering € -