Eddy Wiener was tot mei 1940 een zeer talentvolle tennisser uit Amsterdam
Tijdens de Nationale Sportherdenking vestigde de Amsterdamse sportwethouder Sofyan Mbarki de aandacht op enkele namen op de gedenkplaat van de Tennisbond.
Eddy Wiener in 1933, foto via Lawn Tennis
Eddy Wiener kon goed tennissen. Een kwestie van talent natuurlijk, en van inzet. Maar zoals dat vaak gaat, ook van een stimulerende omgeving.
Eddy kreeg het met de paplepel ingegoten, want ook zijn ouders Eduard en Henriëtte sloegen graag een balletje. Ze woonden op Cliostraat 29 in Amsterdam Zuid, en ze speelden op de banen van DDV, op een steenworp afstand van hier. DDV was voor en in de Tweede Wereldoorlog de succesvolste tennisclub van Nederland.
En ook Eddy Wiener droeg bij aan het succes: hij speelde in de jeugd van DDV, voordat hij overstapte naar hoofdklasser Hilversum. In het blad Lawn Tennis van de Tennisbond wordt hij omschreven als een groot talent: “Ondanks zijn kleine gestalte heeft hij een bijzonder groot bereik.”
In de uitgave van oktober 1933 staat zelfs een foto van hem. Hij staat geconcentreerd klaar om een forehand te slaan, gekleed in de tennismode van die tijd: hemdsmouwen, een wijde witte broek en een keurige scheiding in het haar. Hij staat ook op een foto in de uitgave van 3 mei 1940, nu met het team van Hilversum, acht dagen voor zijn dood…
Een dag na de Duitse aanval op Nederland, op 11 mei 1940, maakt hij een einde aan zijn leven, samen met zijn ouders Eduard en Henriëtte. Eddy was 23 jaar. Zijn vader was volgens een collega de avond daarvoor depressief naar huis gegaan, onder meer door berichten over
wat er in Duitsland en Oostenrijk met de Joden gebeurde. Het gezin was in paniek, totaal uitgeput van de spanning. Henriëtte was hartpatiënt, dus vluchten was geen optie. Na koortsachtig overleg kozen ze… de vlucht in de dood. De volgende dag, het was een zonnige zaterdag, dronken ze thee met een dodelijke dosis morfine.
Zij waren niet de enigen die het schrikbewind van de Duitsers niet afwachtten. Toen Koningin Wilhelmina op 12 mei naar Engeland was gevlucht, stonden de achterblijvers er alleen voor. En de meeste Joden wisten direct wat dat betekende. Vluchten, onderduiken, of meewerken, in de hoop dat het toch misschien meeviel.
Tjapko Poppens, de burgemeester van Amstelveen, en Sofyan Mbarki, de sportwethouder van Amsterdam, tijdens de Nationale Sportherdenking. Foto Bastiaan Heus / Comité Nationale Sportherdenking
Een flink aantal Amsterdamse Joden had die hoop niet. Ze geloofden niet in een goede afloop. Ze wachtten hun systematische uitsluiting, vervolging en vernietiging niet af, maar namen hun lot in eigen hand. In tien dagen tijd pleegden 143 Amsterdamse Joden zelfmoord, vaak hele gezinnen tegelijk.
In de geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog was voor hen maar weinig aandacht, tot enkele jaren geleden het boek Mij krijgen ze niet levend uitkwam, waarin journalist Lucas Ligtenberg de zelfmoordgolf van mei 1940 beschrijft. De verhalen van mensen en gezinnen die in de meimaand zelfmoord pleegden, zijn zeer uiteenlopend, maar stuk voor stuk aangrijpend. Ze geven een indringend en waardevol beeld van de ontreddering bij onze Joodse stadgenoten. Van de twijfel, de stress, de radeloosheid.
Het is soms verleidelijk om een snel oordeel te vellen over goed en kwaad in die tijd. Over verzet en collaboratie. Over lafheid en heldenmoed.
Veel moeilijker is het om je te verplaatsen, om echt te begrijpen wat mensen bezig hield, en waarom ze in onvoorstelbare omstandigheden extreme en onomkeerbare keuzes maakten. Toch is dat precies wat we moeten doen. Want zonder begrip geen empathie, zonder empathie geen verbinding, en zonder verbinding… geen samenleving. Zo simpel is het.
Eduard, Mariette en Eddy Wiener staan met nog 254 anderen genoemd op een vergeten oorlogsmonument van de Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond. Van lang niet alle namen op dat monument weten we wie het zijn. We kennen hun naam, maar weten niet wie ze waren, wat ze deden, wat ze dachten, waar ze naar verlangden, waar ze woonden, waar ze tennisten. De gehele ledenadministratie van de Tennisbond werd op 3 maart 1945 vernietigd bij een geallieerd bombardement op de Haagse wijk Bezuidenhout.
Jan Karel Bossevain kenden we al wel. Hij zat voor de oorlog op tennis, maar hield ook van zeilen en schaatsen. Dat weten we van zijn moeder, Mies Bossevain-van Lennep, die een aangrijpende brief schreef over haar twee zoons Jan Karel en Gideon. Janka en Gi werden ze genoemd, en beiden zaten, net als hun moeder, in het verzet.
Hun huis in de Amsterdamse Corellistraat 6, op slechts een paar straten afstand van het huis van Eddy Wiener, werd de
thuisbasis van de verzetsgroep CS-6. In de kelder was een werkplaats, waar springstof werd opgeslagen en tijdbommen werden gemaakt.
CS-6 probeerde gevangenentransporten tegen te houden door treinrails te vernielen. Ook werden verraders geliquideerd. Dat ging een tijd goed, tot het goed mis ging.
De politiefoto van Jan Karel Bossevain, via Wikicommons
Na infiltratie van dubbelspion Matthijs Ridderhof werd CS-6 in augustus 1943 opgerold. Janka en Gi werden als eersten gearresteerd, en op 1 oktober 1943 met nog zeventien anderen doodgeschoten in de duinen van Overveen.
Hun moeder eindigt haar brief met: “In volle vrede zijn beiden heengegaan. […] Afscheidsbrieven […] zijn niet geschreven of niet aangekomen. Maar er is voor ons geen afscheid. Ze zijn ons voorgegaan: zowel in het leven als in de dood.”
Morgen vieren we precies 80 jaar vrijheid. Maar we doen dat in het volle besef, dat vieren niet zonder herdenken gaat. Ook zo lang na het einde van de Tweede Wereldoorlog, nu er bijna niemand meer is die de oorlog heeft meegemaakt.
Dus herdenken we Janka en Gi. We herdenken Eduard, Henriëtte en Eddy. We herdenken alle slachtoffers van de Holocaust, van de oorlog, van fascisme, racisme, grenzeloze haat en zinloos geweld. We vertellen hun verhalen, we herdenken wie ze waren, wat ze deden tijdens hun leven, en hoe ze aan hun einde kwamen. Dat zijn we aan ze verplicht, en het houdt ons waakzaam.
Maar, net als de moeder van Janka en Gi, nemen we geen afscheid. Want, zoals op het monument van de Tennisbond staat: “Zij zijn niet waarlijk dood, die in ons harte leven.”