Tennis voor de grote massa
De tennisbond zou in de beginjaren nooit zo groot zijn geworden als er geen competities waren geweest. Dat tonen de cijfers aan, die werden gepresenteerd op de jaarvergadering van 1927.
Zelfs aan de andere kant van de wereld, in Nederlandsch-Indië, werd een lokale competitie georganiseerd, aldus het Nieuws van den Dag van 27 maart 1908.
In de herfst van 1925 nam Hoyte Veder van de Nederlandsche Lawn Tennis Bond (de K kwam er in 1939 bij) een opmerkelijk initiatief. Als competitieleider stuurde hij een vragenformulier naar de 131 verenigingen, die meededen aan de tenniscompetitie (waarvan veertien in de eerste klasse, 81 in de tweede en 36 in de derde). Maar liefst 85% stuurde het formulier terug, om precies te zijn 117 verenigingen. Precies negentig jaar later krijgen we zo een goed zicht op de sportbeleving van die tijd. Sommige dingen zijn compleet anders, andere dingen zijn juist gelijk aan het heden.
We zien bijvoorbeeld meteen dat de competitie in die tijd lang niet zo strak was georganiseerd als nu. ‘Onbehoorlijke ontvangst strafbaar stellen,’ citeerde het Algemeen Handelsblad uit de vele aanbevelingen die de competitieleider had ontvangen. ‘Instelling van eene competitie-commissie.’
Verder bleek een enorme meerderheid liever een hele competitie te spelen dan een halve. Aan de andere kant kwamen de meeste clubs liever niet op een feestdag in actie. Wel vroegen ze om ruimere openingstijden op de zondag, ook na zes uur ’s avonds. Tot dat moment was het gebruik om alleen in de middaguren te spelen. De algemene tendens hier was duidelijk: de verenigingen wilden meer.
Die behoefte was elders eveneens zichtbaar, want er kwamen voorstellen binnen voor een avondcompetitie en de invoering van een vierde klasse. ‘Over enkele punten,’ zo beloofde Veder, ’zal in de wintermaanden nog een nadere enquête gehouden worden en dan zal de jaarvergadering in Maart de voorstellen te behandelen en te beslissen krijgen.’
Ons wedstrijdwezen
Dat de tennisbond zo’n uitgebreid onderzoek deed, was niet zo gek. In het jaarverslag van de bond van 1927 stond niet voor niets: ‘De competitie is reeds vele jaren het meest populaire van ons wedstrijdwezen. Het is de wedstrijdvorm voor de groote massa en zonder twijfel zou de N.L.T.B. niet zoo bloeiend zijn, wanneer de competitie er niet was.’
Veder presenteerde op de jaarvergadering van 1927 de bijhorende cijfers, die dat ondubbelzinnig aantoonden. Van slechts vijf deelnemende verenigingen in 1912 groeide de competitie uit naar 163 in 1926. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was er een groei van dertig deelnemers in 1914 naar 74 in 1918. Dat werd mede veroorzaakt door de moeilijke omstandigheden van het moment, aldus Micha Peters op Sportgeschiedenis. ‘De tennisbond had de distributie van tennisballen vanuit Engeland in handen. Door de oorlog werd het steeds moeilijker om via andere kanalen aan ballen te komen.’
De echte doorbraak echter was pas ná die oorlog, want in 1919 stonden er opeens 122 namen op de lijst. Voor een deel kwam dat door de invoering van de derde klasse, waarin meteen 25 teams werden geplaatst. En blijkbaar was dat ook al snel onvoldoende, want in 1925 vroegen de verenigingen dus alweer om een vierde klasse en een avondcompetitie. De grote massa wilde competities.
Het begin
Ondanks die snelle groei van de tenniscompetitie is het moeilijk te achterhalen wanneer die nou precies is begonnen. Floris Jonkers, Rob Peperkamp en Niek Waterbolk bestudeerden de jaarboeken van de tennisbond, plus het tijdschrift Revue der Sporten. Zij trokken daaruit de conclusie dat deze in 1915 is begonnen, waarmee we nu in een jubileumjaar zouden zijn beland.
In de jaren daarvoor waren echter ook al competitiewedstrijden, blijkt na eigen onderzoek. De vraag alleen is hoe succesvol die waren, en vooral hoe stabiel de organisatie was.
Als eerste bron hebben we de Databank Sport van het Huygens ING, het bij de KNAW aangesloten onderzoeksinstituut voor geschiedenis en cultuur. In de afgelopen jaren heeft deze instelling een enorm aantal gegevens verzameld van zes verschillende sporten, waaronder tennis. Hiervoor zijn sportbladen, archieven, jaarverslagen en andere bronnen geraadpleegd.
Over het ontstaan van de tenniscompetitie schrijft Huygens ING: ‘In 1900 werd de eerste clubcompetitie gehouden, waaraan vier verenigingen deelnamen. Deze clubcompetitie kreeg eerst vanaf 1911 meer deelnemers uit meerdere delen van het land. Er werden in 1913 eerste klassen in het Westen en het Oosten ingesteld, waarbij de kampioenen van de eerste klassen om het landskampioenschap streden. De competitie werd steeds binnen een paar maanden afgewerkt om ruimte te houden voor landelijke en lokale individuele tennistoernooien.’
Dat klinkt alsof 1900 het beginjaar is, waarna de competitie jaarlijks groeide. Zo is het alleen niet gegaan, want in de beginjaren ging er veel mis. Zowel in 1902 als 1908 begon er een competitie, maar beide werden nooit afgemaakt. Aan de edities van 1901 en 1910 is de tennisbond niet eens begonnen, wat aantoont dat er toentertijd weinig cohesie was in de Nederlandse tenniswereld. Een stabiele nationale competitie was in die beginfase veel te hoog gegrepen. Er moesten eerst plaatselijke initiatieven ontstaan, want een tennisbond kan wel iets willen, maar als de verenigingen geen zin hebben, is het snel afgelopen. En zo geschiedde.
Steen in het water
In 1903 bijvoorbeeld was er een stedelijke competitie in Leiden. In datzelfde jaar schreef het Algemeen Handelsblad dat de Zaandamsche Lawn Tennis Club en het Amsterdamse Lodea het voornemen hadden een regionale competitie op te richten. ‘Ongetwijfeld zou zulks veel bijdragen om het lawntennisspel in ons land tot meerderen bloei te brengen.’ Zelfs aan de andere kant van de wereld, in Nederlandsch-Indië, werd een lokale competitie georganiseerd, aldus het Nieuws van den Dag van 27 maart 1908! Slechts vier clubs weliswaar, maar toch: de behoefte groeide.
Het was in die tijd daarom alsof iemand een steen in het water gooide, want de kringen werden steeds groter. Competities in clubverband groeiden uit naar plaatselijk niveau, die weer werden opgenomen in regionale klasses om uiteindelijk, na heel veel jaren, te eindigen op nationaal niveau. Het was een zichzelf versterkend effect: door die competities werd de tennissport bekender, waarna er nieuwe clubs werden opgericht, die ook weer mee wilden doen, zodat de sport nog bekender werd – precies zoals de tennisbond in het jaarverslag van 1927 had vastgesteld. Het is de Eerste Hoofdwet van de Massa: waar het druk is, wordt het drukker.
In 1912 was er een oostelijke competitie. Nog in datzelfde jaar werd de oprichting overwogen van een noordelijke competitie met – zo schreef het Handelsblad op 30 juli 1912 – verenigingen uit Assen, Groningen, Harlingen, Leeuwarden en Sneek. Een jaar later bleek alleen dat dit allemaal nog niet heel erg opschoot. Het gaat daarom wat ver om 1912 te beschouwen als het begin, maar meer als een generale repetitie.
Op 8 mei 1913 schreef de Telegraaf over de indeling voor de oostelijke en westelijke klasses, waarvan de wedstrijden op 18 mei zouden beginnen. Uit een artikel in de Telegraaf van 11 augustus 1913 lijkt deze jaargang tot een einde te zijn gekomen, in ieder geval in het oosten. Tijdens de jaarvergadering daarna heerste daarom tevredenheid. De heer C. Punt werd door de bond aangewezen als nieuwe competitieleider, wat wijst op continuïteit.
Veertien jaar na de oprichting van de NLTB was er dan eindelijk een competitie tot stand gekomen, die jaarlijks werd gespeeld. Dankzij de cijfers van Veder weten we van de groei tot 1927, die daarna aanhield. De Sportencyclopaedie uit 1951 bijvoorbeeld meldde dat er in dat jaar 1030 verenigingen hadden meegedaan.
Van vijf deelnemers naar meer dan duizend in veertig jaar… Wie heeft er een ander woord voor melkkoe?
Een vragenlijst in 2015
Vragenlijsten rondsturen kan de tennisbond tegenwoordig ook nog. De website van Sport en Strategie schreef in januari dat de KNLTB opdracht had gegeven aan het Mulier Instituut om uit te zoeken waarom zoveel mensen hun lidmaatschap hadden opgezegd – ruim 100.000 in de afgelopen tien jaar.
‘Het instituut benaderde 28.255 van de 44.052 leden die van november 2013 tot en met januari 2014 hun lidmaatschap opzegden en legde ze een vragenlijst voor. Doelgroep: leden van 18 jaar en ouder. Er kwamen 2.923 reacties binnen.’ Procentueel aanzienlijk minder dan Veder negentig jaar geleden voor elkaar kreeg, maar ruim voldoende voor het krijgen van meer inzicht.
Blessureleed is voor veruit de grootste groep reden om af te haken, met tijdgebrek als andere veelgenoemde reden. Opvallend is dat ruim een kwart van de afmelders de kans groot tot zeer groot acht om in de toekomst toch weer lid te worden. Onder de competitiespelers en toernooispelers is dit aantal nog veel groter, want daar zei bijna de helft te willen terugkeren.
Opnieuw de competitiespelers! Zowel in 1925 als 2015 behoren deze tot de harde kern van de tennissport. Zou de tennisbond in onze jaren zo groot kunnen blijven als er geen competities zouden zijn?